HOOFDSTUK 57
Isabel
Ik weet niet eens waarom ik mee naar binnen ben gegaan, want wat mij betreft valt nergens meer over te praten. Toch knaagt er ergens wel een soort nieuwsgierigheid naar waarom ze dit gedaan heeft. James was namelijk het enige positieve in mijn leven op dit moment — mijn enige lichtpuntje.
Gunt ze me dat niet eens?
In de woonkamer treffen we Gerard, wat nogal vreemd is aangezien hij normaal gesproken op dit tijdstip nog aan het werk is. Hij zit voorovergebogen op de bank, met zijn ellebogen rustend op zijn knieën en zijn handen over zijn kaak wrijvend. Hij heeft een vreemde, verslagen blik in zijn ogen, waardoor ik me afvraag wat er hier allemaal is voorgevallen in de tijd dat ik weg ben geweest.
Heeft James een hoop heisa gemaakt toen ze de politie belden?
Het zou me niets verbazen en ergens hoop ik ook dat hij zich niet zonder slag of stoot heeft overgegeven. Ze hebben hem namelijk ten onrechte aangegeven en ik weet zeker dat ik ze dat in ieder geval nooit zal vergeven.
Pas nu merk ik de bloedvlekken op zijn blauwe overhemd op en wanneer ik naar mijn moeder kijk, zie ik dat ook zij bloedvlekken op haar shirt heeft.
O mijn god. Wat is hier in hemelsnaam gebeurd?
Was die ambulance daarom hier?
Is er iemand gewond geraakt?
Voordat ik ernaar kan vragen, hoor ik echter de stem van Megan. ‘Isa!’ Ze komt met een betraand gezicht de woonkamer binnenlopen en rent zowat op me af. Haar armen vliegen om mijn hals, om me in een strakke omhelzing te trekken. Ik laat me door haar knuffelen, zonder echt te reageren op deze vorm van genegenheid. ‘Het spijt me zo, zo erg!’
‘Het is onterecht,’ mompel ik afwezig.
Haar innige omhelzing verzwakt en ze laat haar handen rondom mijn bovenarmen rusten. De blik op haar gezicht kan ik niet anders omschrijven als geshockeerd. ‘Wat bedoel je?’
‘Hij heeft helemaal niets verkeerd gedaan.’ Ik wurm me los uit haar handen, omdat ik het op dit moment even niet kan verdragen. Ik kan even helemaal niets verdragen, want ik wil slechts de armen van één persoon om mij heen.
En dat kan niet meer.
‘Wat zeg je nou?’ Gerard is inmiddels overeind gekomen van de bank en ik word door iedereen in de woonkamer verbijsterd aangekeken. ‘Heeft hij je…’ Hij moet slikken na die woorden, alsof het te pijnlijk is om de rest van die zin uit te spreken. Zijn stem slaat ook over wanneer hij alsnog verder praat. ‘Heeft hij níet aan je gezeten?’
Ditmaal ben ik degene die ontdaan kijkt. Ik voel het bloed uit mijn gezicht wegzakken en de misselijkheid die ik zojuist voelde is meteen weer terug. ‘Wat?’ piep ik met een trillende stem.
Ik begrijp er helemaal niets meer van.
Ik wil het niet begrijpen. Mijn brein beschermt me momenteel door zichzelf deels uit te schakelen, omdat het te pijnlijk is om te beseffen wat er daadwerkelijk aan de hand is.
‘Isabel, verdomme!’ Gerards toon en houding voelen opeens ontzettend dreigend richting mij. Hij steekt zijn wijsvinger naar me uit, die trillend van woede heen en weer wiebelt. ‘Vertel ons nu de waarheid, want als blijkt dat je gelogen hebt, dan doe ik je godverdomme wat!’
Ik kan me niet herinneren dat ik Gerard ooit heb horen vloeken en ik weet niet waarom juist dat hetgeen is waar mijn aandacht naartoe gaat. Het lukt me ook niet om op zijn woorden te reageren omdat ik geheel bevries. Het enige wat ik kan doen, is compleet onthutst naar hem staren.
‘Isabel!’ Hij zet een dreigende stap dichterbij en heft zijn arm, alsof hij op het punt staat om mij een klap te geven. Hij doet het echter niet en zijn hand blijft zwevend in de lucht hangen. ‘Geef verdomme antwoord!’
‘Waag het om haar te slaan!’ Mijn hoofd schiet meteen naar links, in de richting waar het bekende stemgeluid vandaan komt. Het is mijn favoriete geluid, besef ik nu. ‘Zet een stap naar achteren, Gerard, of ik help je een handje.’
Mijn lichaam weigert alweer dienst te verlenen en ik sta nog steeds bevroren op mijn plek, niet in staat om te reageren op de aanwezigheid van James. Ik voel ook niets op dit moment, want ik durf het nog niet aan om blij te zijn.
Wat doet hij hier?
Wat deed die politieauto hier?
‘Ze heeft gelogen!’ spuugt Gerard in het Engels naar James, waarna hij weer overgaat in het Nederlands. ‘Ze heeft verdomme gelogen!’
‘Gerard…’ Mijn moeder kijkt hem hoofdschuddend aan, alsof ze hem zonder woorden probeert te zeggen dat hij ernaast zit. De blik in haar ogen kan ik niet goed thuisbrengen. Het is enerzijds medelijden, maar anderzijds straalt ze ook boosheid uit. Het lijkt wel alsof ze hem iets verwijt.
‘Hij is mijn zoon!’ Zijn stem slaat weer over, maar ditmaal doordat hij breekt. Hij begint te huilen — weer iets wat geheel nieuw voor me is. ‘Hoe kan hij nou zoiets doen?’
Niemand loopt op hem af om hem te troosten, zelfs mijn moeder niet. Ik voel mij er ook niet toe geroepen, ook al begint mijn lichaam langzaam weer tot leven te komen. Het uit zich in trillende ledematen, een droge mond, duizeligheid en een misselijk gevoel in mijn buik. Het lijkt alsof er in mij een soort kortsluiting ontstaat en ik heb het gevoel alsof ik elk moment in kan storten.
Het gebeurt echter niet, want er worden twee grote, sterke en vooral troostende armen om mij heen geslagen. ‘Ik heb je,’ klinken zijn geruststellende woorden in mijn oor. ‘Het is voorbij, schatje.’
Voorbij.
Is het ooit echt voorbij?