Hoofdstuk 6

Veertig dagen eerder

 

Toen de eerste glinsteringen van de zon de duisternis om ons heen verlichtten zijn we begonnen met lopen. Inmiddels lopen we al uren, al lijkt het voor mijn gevoel al dagen te duren. Josh loopt voorop, maar hij heeft moeite een weg vrij te maken in dit doolhof van planten, bomen en struiken. Het gaat zo verdomde traag en ik ben nog nooit eerder zo chagrijnig geweest.
Het ergste is dat het al de hele tijd regent. Geen verkoelend regenbuitje zoals we dat in Nederland kennen, maar dikke lauwwarme druppels waar geen einde aan lijkt te komen. Het is te vergelijken met een wandeling door een sauna waar allerlei hindernissen in zijn uitgestald.
Het enige voordeel aan deze klote situatie is dat Josh' mouwloze shirt tegen zijn lichaam plakt en een beetje doorschijnt, waardoor de spieren in zijn rug goed zichtbaar zijn. Het uitzicht biedt me enige afleiding, ook al is het enorm fout dat ik op die manier naar de vader van mijn vriendje kijk.
Ik kom nog net op tijd tot stilstand en voorkom een botsing met zijn brede rug, als hij plotseling stopt om wederom een kruis in een van de boomstammen te kerven met een scherpe steen. Hij heeft me niet verteld waarom hij dat doet en ik heb er niet naar gevraagd, omdat we na een woordenwisseling van eerder niet meer met elkaar gesproken hebben.
‘Josh!’ Ik besluit de stilte te doorbreken en tik met mijn wijsvinger tegen zijn schouder. De vallende regeldruppels maken een pokkenherrie zodra ze de bladeren raken, waardoor er voortdurend een oorverdovende ruis om ons heen te horen is en ik mijn stem moet verheffen. ‘Ik moet plassen.’
Hij kijkt me over zijn schouder aan. ‘Dan plas je toch.’
‘Eh…’ Ik kijk demonstratief om me heen en breng mijn blik daarna terug naar hem, om tot de ontdekking te komen dat zijn aandacht niet meer op mij is gevestigd. Blijkbaar vindt hij het belangrijker om de boomstam te verminken en kan het hem niets schelen dat mijn blaas op knappen staat. ‘Hallo! Ik moet echt heel nodig!’
‘Plas dan!’ snauwt hij zonder me aan te kijken.
‘Wáár dan?!’
‘Wat verwacht je nou?’ Hij draait zich om en ik zie over zijn schouder dat er een duidelijk kruis in de boomschors is gekerfd. Het is al erg genoeg dat we hier terecht zijn gekomen, maar dat is nog geen reden om deze prachtige natuur doelloos te beschadigen. ‘Dat er vier bomen verderop een wc is met geurkaarsen en voorverwarmd schijtpapier? We zitten in de fucking jungle, Jade, dus als je moet pissen, dan doe je dat hier. Of daar.’ Hij wijst naar een random plek in de verte. ‘Wat je ook doet, stop met aan m’n kop te zeiken.’
‘Ik zeur helemaal niet!’ Ik sla verontwaardigd mijn armen over elkaar en kijk onthutst toe hoe hij zonder omkijken verdergaat met het vrijmaken van zijn weg door de wildernis. Die eikel laat me gewoon hier achter. Ik snel met mijn overvolle blaas achter hem aan. ‘Josh!’
Hij mompelt iets, maar doordat hij zijn hoofd niet draait, versta ik er geen hol van.
‘Josh!’ Ik tik weer op zijn schouder, maar merk al meteen dat hij niet reageert en trek daarom aan zijn shirt. Helaas gaat dat niet helemaal volgens plan, want mijn nagel prikt door de dunne en natte stof en laat een gat in zijn shirt achter. Oeps. ‘Negeer me niet!’
Hij draait zich zo snel om dat ik er van schrik en een stap naar achteren wil zetten. Mijn hak blijkt echter achter een liaan of zo hangen, waardoor ik val en op mijn billen in een modderige ondergrond beland. ‘Verdomme, Jade.’ Zo snel als ik viel, zo snel heeft hij me alweer aan mijn bovenarmen overeind getrokken. Ik verlies een van mijn schoenen en kan hem in de blubber niet meteen opsporen. Gadver, wat is het hier goor. ‘Je moet die wond op je been zo schoon als mogelijk houden.’
‘Oh, nou, wat dom van mij,’ snauw ik op een sarcastisch toontje, terwijl mijn ogen nog steeds zoeken naar mijn vermiste schoen. ‘Ik dacht even lekker in de modder te gaan zitten, vind ik fijn.’
‘Dan blijf je toch lekker zitten.’ Hij laat mijn armen los en draait zich weer om, waarna hij verder loopt, bij mij vandaan.
Een gefrustreerde grom verlaat mijn mond, omdat ik nog steeds mijn schoen niet heb gevonden en hij de afstand tussen ons zo groot maakt, dat ik langzaam in paniek begin te raken. ‘Dit is allemaal jouw schuld!’ Ik hurk neer en veeg met mijn handen door de bladeren, takken en modder, ondertussen nog steeds tierend op Josh. ‘Ik viel door jou, eikel! Jij stomme—’ Ik val stil als ik merk dat de tak in mijn hand helemaal geen tak is. Het is zachter, buigzamer, glibberiger en… O mijn god!
Mijn keel opent zich en het geluid dat eruit komt laat waarschijnlijk de hele jungle trillen. De dunne slang in mijn hand valt weer op de grond en in mijn paniek val ik weer met mijn billen in de modder. Op dit moment kan het me niets schelen dat het hier ranzig is of dat ik – zoals Josh blijft aanhalen – de wond op mijn been zo schoon als mogelijk moet houden. Ik schuif over de ondergrond naar achteren, zo ver als mogelijk bij die kleine moordenaar vandaan.
Mijn boosheid naar Josh is meteen verdwenen, als hij me wederom overeind trekt en ik weer op mijn voeten beland. Alsof ik aan de dood ben ontsnapt, grijp ik zijn shirt vast en druk mezelf tegen zijn lichaam. ‘Een slang! Een slang!’ is het enige wat ik uit kan brengen, terwijl ik mijn gezicht snikkend begraaf in zijn shirt. Dit is vast en zeker mijn breekpunt waarin mijn paniek een hoogtepunt bereikt. ‘Haal me hier weg, alsjeblieft! Ik vind het niet meer leuk!’
In plaats van me weg te duwen houdt hij me stevig vast. Zijn armen om me heen voelen bijna geruststellend, ware het niet dat we ons in deze klote situatie bevinden. ‘We moeten gewoon blijven lopen, oké?’
‘Hoe lang nog?’ Ik kantel mijn hoofd wat naar achteren, zodat ik hem kan aankijken. Zijn donkerblonde haar plakt aan zijn voorhoofd en dikke regendruppels rollen over zijn slapen. Na amper een dag in de jungle ziet hij er al verwilderd uit en ik vraag me af hoe het op dit moment met mijn eigen uiterlijk is gesteld. ‘We lopen al zo lang. Het kan toch niet dat we zo ver bij de weg vandaan zijn?’
‘We moeten gewoon blijven lopen,’ herhaalt hij en laat me los, waardoor ik me niet langer aan hem vast durf te klampen — ook al zou ik dat liever wel doen. ‘Moet je nog plassen?’
Uit automatisme wil ik knikken, maar realiseer me dan dat mijn blaas helemaal niet meer gevuld is. O god. Dit kan niet waar zijn. ‘Ik houd het wel op,’ lieg ik, omdat ik niet durf toe te geven dat ik net in mijn broek – ik draag een jurk, maar het idee blijft hetzelfde – heb geplast in mijn paniek om die verdomde slang. Mijn verkleurde wangen verraden me echter, want Josh schiet in de lach. Geen kleine grinnik, hij lacht me gewoon recht in mijn gezicht uit. ‘Houd je bek,’ mompel ik gegeneerd, zijn blik ontwijkend.
‘O, Jadie, dit ga ik zo hard tegen je gebruiken.’ Als we hier ooit nog wegkomen.
Die tweede zin spreekt hij niet uit, maar we weten beiden dat het de waarheid is. Toen we hier gisteravond terechtkwamen dacht ik dat we binnen een erg korte tijd de weg zouden terugvinden en dit slechts een klein avontuur was, iets waar we jaren later misschien om zouden kunnen lachen. Ik had de situatie zwaar onderschat, want het is vele malen uitzichtlozer dan in mijn ergste nachtmerrie. Mijn schoen is verdwenen, de wond in mijn been brandt en mijn huid is al nu al zo lang nat, dat mijn handen eruitzien als die van een tachtigjarige vrouw. Ik heb honger, dorst, ben moe en heb zojuist over mezelf heen geplast.
Kan het nog erger?
Blijkbaar wel, want na een hele dag te hebben gelopen kom ik eindelijk erachter waarom Josh in verschillende bomen een kruis heeft gekerfd. De boom aan onze rechterzijde, met een kruis in de boomschors, vertelt ons namelijk dat we al op deze plek zijn geweest.
‘Wat betekent dit?’ vraag ik voor de zekerheid aan Josh, in de hoop dat hij mijn vermoeden kan ontkrachten.
‘Dat we verdomme een fucking rondje hebben gelopen.’
We zijn weer terug bij af en ik begin langzaamaan de hoop te verliezen dat we hier snel weg gaan komen.