Hoofdstuk 7

De tweede nacht in deze jungle was vele malen erger dan de eerste, waarschijnlijk omdat onze situatie steeds uitzichtlozer begint te worden. De eerste nacht had ik nog de hoop dat we de dag daarna – dat was dus gisteren – onze weg uit deze wildernis zouden vinden. Na vannacht is van die hoop nog maar een minuscuul sprankje over.
Door de hevige regenval was het Josh niet gelukt om vuur te maken, ook al heeft hij meerdere pogingen gewaagd. Tot overmaat van ramp heeft zijn telefoon ook besloten om het voor gezien te houden. Misschien is de batterij inmiddels leeg, maar het zou ook kunnen dat het toestel doordrenkt is. De glazen behuizing van zijn telefoon heeft zo veel klappen gehad, dat het onmogelijk nog waterdicht kan zijn. Mijn telefoon is wel waterdicht, maar die ligt nog in onze taxi — onze taxi, die hier ergens van een afgrond is gestort en nergens meer te bekennen is.
Hoe dan ook: we hebben vannacht in een ultieme duisternis doorgebracht, met allerlei enge geluiden om ons heen. Ik heb geen oog dicht gedaan, omdat ik elke seconde bang was dat we aangevallen zouden worden door een tijger of zo. Geen idee of die hier leven, maar ik durf te zweren dat ik ze hoorde grommen.
‘Auw, dat doet pijn!’ gil ik als Joshs vingertoppen tegen de huid van mijn bovenbeen drukken. De wond aan de achterkant van mijn been doet al eventjes pijn, maar vanochtend lukte het me niet langer om het te negeren.
‘Het is ontstoken,’ bevestigt hij mijn vermoeden. ‘Ik probeer het een beetje schoon te maken, maar…’ Hij maakt zijn zin niet af, maar dat hoeft ook niet. Onze kleding is inmiddels al zo bevuild dat geen enkele centimeter gebruikt kan worden om mijn wond te verzorgen. ‘Ik heb een idee, maar ik denk dat je het niet leuk gaat vinden.’
‘Zolang je mijn been niet wil amputeren sta ik er voor open.’
Hij grinnikt, trekt de onderkant van mijn jurk weer omlaag en komt overeind uit zijn hurkende houding. ‘Ik denk dat we onze taxi moeten gaan zoeken.’
Ik frons mijn wenkbrauwen en staar hem zwijgend aan, in de hoop dat zijn idee nog moet komen, maar hij blijft stil. ‘Is dat je idee?’
‘Jij hebt vast desinfectiemiddel in je handtas, of niet?’
Ik knik, want dat heb ik áltijd bij me — behalve nu dan. Mijn persoonlijke hygiëne is enorm belangrijk voor me, al is daar op dit moment weinig van te merken.
‘Telefoon?’
Ik knik weer.
‘Dat zijn genoeg redenen om het in ieder geval te proberen. Wie weet is er zelfs nog wat eten te vinden.’
Mijn hand wrijft over mijn buik om mijn rommelende maag te kalmeren. Inmiddels hebben we ruim anderhalve dag niets gegeten en dat begint nu echt vervelend te worden. Hoewel ik de regen vervloekte heeft het wel ervoor gezorgd dat we iets van vocht binnen hebben gekregen, maar het is lang niet genoeg.
Gelukkig lukt het me wel nog om logisch na te denken, want Joshs plan is leuk bedacht, maar natuurlijk hartstikke onrealistisch. ‘En hoe wil je onze taxi terugvinden, speurneus? We kunnen niet eens de bewoonde wereld terugvinden.’
Hij geeft een knikje richting de afgrond, een paar meter van de plek waar we vannacht hebben gebivakkeerd. We hebben gisteren voordat het donker werd al gezien dat het een groot dal is met een torenhoge U-vorm eromheen, waar wij ons op bevinden. ‘Die taxi moet daar ergens zijn, dus als we afdalen dan—’
‘Afdalen?’ onderbreek ik hem met een sarcastisch lachje, terwijl ik panisch naar het gapende gat in de verte wijs. ‘Heb je gezien hoe diep dat dal is?’
Hij slaat zijn armen voor zijn borst over elkaar en knikt alleen maar.
‘Wat wil je doen?’ ga ik verder in mijn paniek. ‘Honderd meter naar beneden springen en hopen dat we in het water belanden?’
‘Het is hooguit dertig meter.’
‘O, nee, in dat geval is het natuurlijk hartstikke veilig,’ snauw ik hoofdschuddend en ik draai mijn hoofd weg. Helaas verandert het weinig aan mijn uitzicht, aangezien alles hier hetzelfde uitziet. De enige afleiding die ik hier heb is Josh, maar zijn kop heb ik in de afgelopen uren ook wel weer genoeg gezien. ‘Ik ga het niet doen. Echt niet. Ik ga níet springen, vergeet het maar.’
‘Ik heb helemaal niets gezegd over springen.’ Hij pakt mijn pols vast en probeert me terug te draaien, maar ik geef niet toe. Ik wil hem niet aankijken, omdat ik weet dat hij de paniek in mijn ogen zal zien en me dan vast zal bestempelen als zwak. ‘Jade, luister eens.’ Het lukt hem alsnog om mijn lichaam voor dat van hem te positioneren, doordat hij mijn andere arm ook vastpakt. ‘Ik wil je niet bang maken, maar die wond op je been ziet er echt niet goed uit. Het moet schoongemaakt worden, want anders…’
‘Anders, wat?’ vraag ik, als hij me zwijgend met een ernstige blik aan blijft kijken. Kippenvel verspreidt zich ondanks de warmte razendsnel over mijn lichaam, omdat deze serieuze houding niet bij hem past. ‘Wat, Josh? Je maakt me bang als je zo naar me kijkt.’
‘Ik weet het niet,’ verzucht hij, terwijl hij een paar keer met zijn handen over zijn gezicht wrijft. ‘Het is behoorlijk ontstoken, dus we moeten zorgen dat het schoon wordt en schoon blijft. Als we dat niet doen, dan… dan eh… vrees ik voor het ergste. Ik ben geen dokter, maar… volgens mij kan zo’n infectie zich naar eh… je bloedbaan verplaatsen en dan… je kunt in shock raken en…’ Hij stopt met zijn gestamel en kijkt recht in mijn waterige ogen. Het lukt me niet meer om mijn tranen terug te dringen, want op dit moment word ik gedreven door angst. ‘We moeten er gewoon voor zorgen dat dat niet gebeurt,’ zegt hij met een hernieuwde zelfverzekerdheid. ‘Het komt goed, oké?’
Ik knik, ook al heb ik er op dit moment weinig tot geen vertrouwen in.
‘Heb je al eens geklommen?’ vraagt hij, terwijl hij me aan mijn pols meetrekt naar de afgrond die ik al sinds eergisteravond probeer te vermijden. Mijn knieën beginnen heviger te knikken nu de afstand tussen mij en dat dal verkleind wordt, maar ik doe mijn best om me niet te verzetten en op Josh te vertrouwen. ‘Lukt dat met je been?’
‘Heb ik een keuze?’
‘Je kan ook op mijn rug.’
‘Natuurlijk,’ antwoord ik met een schamper lachje. Voorzichtig zet ik een stap naar de afgrond, zodat ik kan zien wat zich onder ons bevindt. O mijn god. Mijn inschatting van honderd meter ligt waarschijnlijk dichter in de buurt dan de dertig meter die Josh vermoedde. ‘Ik probeer het eerst wel zelf,’ zeg ik tegen beter weten in.
‘Nee, niet proberen.’ Hij trekt me een stuk naar achteren, alsof hij bang is dat ik elk moment naar beneden kan donderen. Na mijn bijna-val van eergisteren kan ik hem dat niet kwalijk nemen. ‘Als we eenmaal beginnen met afdalen kunnen we niet terug, Jade. Dus of je gaat helemaal alleen naar beneden of je klimt nu op mijn rug.’
Weifelend gaat mijn blik heen en weer tussen de afgrond en Josh, terwijl ik eigenlijk al meteen weet welke keuze ik moet maken. Mijn benen trillen zo erg dat ik zelfs zonder de pijnlijke wond niet veilig zou kunnen afdalen. ‘Ben ik niet te zwaar?’ Ik ben niet dik of zo, maar ook zeker niet mager. Voor mijn vakantie heb ik een drietal weken een crashdieet gevolgd, maar de vijf kilo die ik daarmee ben verloren zullen voor Josh geen verschil maken. Het zal hoe dan ook zwaar voor hem zijn om een ander persoon mee te slepen.
‘Het lukt wel,’ antwoordt hij, met zijn handen zoekend door de beboste omgeving. Hij trekt uiteindelijk aan een liaan die naar de afgrond loopt en controleert hoe ver de klimplant naar beneden reikt. ‘Zolang je maar niet loslaat.’
‘Ga je serieus aan die plant hangen?’ Ik wijs naar de tropische plant, waar Josh aan trekt om de stevigheid ervan te controleren. Het hele Tarzan-gehalte van deze situatie ontgaat me niet, maar het is lang niet zo sexy als de fantasie waarmee ik vannacht probeerde mijn gedachten af te leiden. Het is verdomme doodeng. ‘Wat als dat ding afbreekt?’
‘Daar gaan we niet vanuit.’
Dat is makkelijker gezegd dan gedaan, want in mijn hoofd ben ik in deze paar minuten al tien keer te pletter gevallen. ‘Kunnen we niet beter hier blijven?’
Hij draait zijn rug naar me toe en zakt wat door zijn knieën. ‘Klim erop.’
Blijkbaar betekent dat een nee, want hij lijkt echt vastberaden om dit te doen. Het is maar goed dat hij zo zeker van zijn zaak is, want anders was ik al lang gillend bij hem vandaan gerend. In plaats daarvan pak ik zijn schouders vast en spring een klein beetje omhoog, waarna ik mijn benen om zijn middel wikkel.
Dit is krankzinnig.
‘Laat me alsjeblieft niet vallen,’ fluister ik, terwijl ik mijn ogen dichtknijp en mezelf aan hem vastklamp alsof mijn leven er vanaf hangt — wat in dit geval ook daadwerkelijk zo is. Ik voel dat hij loopt, maar ik durf niet te kijken of we al bij de afgrond zijn.
Please, laat ons heelhuids beneden komen.