Hoofdstuk 5
Rose
Het koude water dat uit het kraantje stroomt raakt mijn handen en bekoelt mijn verhitte humeur een beetje. Ik sluit mijn ogen, adem diep in door mijn neus en kijk mezelf dan streng aan in de spiegel die boven het wasbakje hangt. Mijn hals wordt gesierd door rode stressvlekken en ik breng mijn hand omhoog, om er met mijn natte vingers overheen te wrijven. Natuurlijk helpt het voor geen meter. Blijkbaar lijk ik toch meer op mijn pleegmoeder dan ik wil toegeven.
Verdomme.
Wat moet ik nu doen?
Ik bedoel, niet wat betreft de stressvlekken, want die zullen vanzelf weg moeten trekken, maar wat moet ik in godsnaam tegen rechercheur Paquay zeggen?
Ik wil niet liegen, maar ik wil in dit geval ook niet de volledige waarheid vertellen. Niet omdat ik een of andere vreemde behoefte voel om Ryan te verdedigen – dat verdient hij niet, na alles wat hij me heeft geflikt – maar vooral omdat ik Dennis niet wil helpen. Ik wil niks zeggen wat zijn zielige verklaring ondersteunt en waardoor hij straks vrij van alle blaam blijft.
Hoe kan ik aan de rechercheur duidelijk maken dat Dennis de slechterik in dit verhaal is, zonder dat ik mezelf daarmee nog verder in de nesten werk?
Ik druk wat zeep uit de dispenser en verspreid het schuim over mijn handen, zodat ik even iets te doen heb en me kan richten op deze doodnormale handeling. Terwijl ik mijn handen onder het koele water over elkaar wrijf denk ik alsnog na over wat ik het beste kan doen en ik kom tot de conclusie dat er niet veel opties zijn. Rechercheur Paquay lijkt alles te weten en het voelt alsof hij zijn conclusies al heeft getrokken. Ik ben hier volgens mij alleen maar om Dennis’ gezwets te bevestigen.
Het maakt me pissig dat hij mijn leven blijft beheersen, zelfs nu ik de ballen had om bij hem weg te gaan. En ja, ik wist heus wel dat bij hem weglopen niet zomaar het einde betekende, maar ik ging er domweg wel van uit dat ik dit niet alleen hoefde te doen. Dat was naïef, dat weet ik nu, want Ryan was nooit van plan om me echt te helpen.
‘Fucking klootzak,’ mompel ik in mezelf, terwijl ik het kraantje dichtdraai en de waterresten van mijn handen schud. Ik loop naar de houder met papieren handdoekjes en trek er een paar uit, waar ik mijn hals mee droogdep en mijn handen mee afveeg. Veel meer tijd kan ik niet rekken, want ik wil ook nog een bekertje water in de wachtruimte halen voordat ik terugkeer naar het hol van de leeuw.
Rechercheur Paquay zit wat door zijn stapel papieren te bladeren als ik weer naar binnen loop en hij kijkt niet eens naar me op. Met een onaangenaam gevoel neem ik met mijn bekertje water plaats achter de tafel. Mijn handtas leg ik ditmaal wel op de grond, nadat ik mijn telefoon er weer veilig in heb weggestopt. Aangezien hij net doet alsof ik niet besta, neem ik nog maar een slokje water en kijk wat doelloos om me heen.
‘Voldoende gehydrateerd, mevrouw Porter?’ Hij kijkt plots op en duwt met zijn duim tegen de neusbrug van zijn bril, waardoor het montuur wat omhoogschuift. ‘Kunnen we weer verder gaan?’
Ik knik en zet het bekertje voor me op tafel, terwijl ik mijn ergernis samen met het water doorslik.
‘Waar waren we gebleven?’ vraagt hij zich hardop af, terwijl hij nog wat blaadjes omslaat. Ik wacht geduldig af tot hij zijn eigen vraag beantwoordt, want ik ben niet van plan om dat voor hem te doen. ‘Ah, ja,’ zegt hij dan en hij trekt een papier uit de stapel. ‘Uw citytrip naar Marseille.’
‘Nee, we hadden het over—’
‘Vertel me daar nog maar eens iets meer over, mevrouw Porter,’ onderbreekt hij me met een harde en dringende toon, waardoor mijn stemgeluid niet eens meer hoorbaar is. ‘Wanneer bent u naar Frankrijk vertrokken?’
Ik sla mijn ogen neer en denk even na. ‘Woensdag.’
‘Welke woensdag?’
‘De dag voor de schietpartij.’
De rechercheur houdt zijn hoofd schuin en kijkt me weer op die bijna spottende manier aan. ‘Het schietincident vond plaats op een vrijdag, mevrouw Porter.’
Ugh, wat een vermoeiende kerel. ‘Het vond plaats in de nacht, dus voor mijn gevoel was het nog donderdag. Ik heb niet echt opgelet of de klok al twaalf uur had geslagen.’ Die laatste zin had ik wellicht moeten inslikken, omdat ik daarmee laat zien ik me op de kast laat jagen, maar dat is verdomd lastig met de onredelijke houding van de rechercheur.
‘Laten we het vanaf nu wel bij vrijdag houden,’ stelt hij voor met een stom en irritant glimlachje, waardoor hij me het gevoel geeft dat ik het domme meisje ben. ‘Om misverstanden te voorkomen. Goed?’
‘Prima,’ mompel ik en ik neem nog een slokje water.
‘Dus u bent woensdag naar Frankrijk vertrokken…’ Hij krabbelt wat met zijn balpen op het bovenste blad. ‘Kunt u mij vertellen hoe?’
‘Hoe?’ herhaal ik vragend, omdat ik niet direct begrijp wat hij bedoelt.
‘Ja, hoe, mevrouw Porter.’ Hij kijkt me weer aan alsof ik dom ben. ‘Met een auto, bus, trein, het vliegtuig… de fiets? Of bent u geteleporteerd?’
Ik houd me in om sarcastisch ha-ha te zeggen. ‘De auto,’ antwoord ik kortaf.
Hij krabbelt weer iets op het papier en ik probeer stiekem mee te kijken, maar zijn handschrift is zo onleesbaar dat het net zo goed hiërogliefen kunnen zijn. ‘En de terugreis?’ vraagt hij tijdens het schrijven.
‘Vliegtuig.’ Mijn antwoorden worden steeds korter nu mijn frustratie groeit.
‘Reisde u alleen?’
‘Hm-hm,’ hum ik bevestigend.
Hij kijkt op. ‘Is dat een ja of een nee?’
‘Ja.’
Hij legt zijn pen neer en vlecht zijn vingers op tafel in elkaar. De vingertoppen van zijn duimen tikken tegen elkaar, terwijl hij me berispend aankijkt. ‘Weet u dat zeker, mevrouw Porter?’
Ik slik en heb meteen spijt van mijn leugen, maar ben om de een of andere reden niet in staat om te reageren en dus kijk ik hem zwijgend en met grote ogen aan.
‘Ik wil u iets laten zien.’ Hij pakt een papier dat hij naast de stapel heeft gelegd, werpt er een korte blik op en schuift het dan omgekeerd naar me toe over de tafel. Ik heb geen idee wat het is en durf er ook niet te gretig naar te kijken, dus ik werp er enkel een vluchtige blik op en kijk dan weer naar de rechercheur. ‘Dit is een kopie van de vluchtgegevens van het toestel van Air France dat in de avond van 30 mei van Marseille Provence Airport naar Amsterdam Schiphol is gevlogen…’ Hij drukt met zijn wijsvinger tegen het papier. ‘Hier staat uw naam, ziet u?’
Mijn ogen zakken omlaag naar het papier en ik zie inderdaad mijn naam staan. Rose Johanna Violet Porter.
‘En hier staat de naam van degene die volgens meneer De Jong op hem heeft geschoten.’ Hij verplaatst zijn vinger op het papier en ik kijk kort op, voordat ik mijn ogen weer laat afzakken naar de plek waar zijn wijsvinger tot stilstand is gekomen.
Ik weet al wat ik ga zien. Of nou, ik denk dat ik weet wat ik ga zien, maar de naam die met zwarte inkt in het papier is gedrukt, is niet de naam die ik verwacht. Het is namelijk niet Ryans naam, maar die van zijn tweelingbroer.
David Miguel Castro.
Wat de fuck?
‘Deze man zat niet alleen in hetzelfde vliegtuig als u, mevrouw Porter,’ praat de rechercheur intussen verder. ‘Hij zat zelfs op de stoel naast u. En alsof dat nog niet toevallig genoeg is, heb ik ook nog bewijs dat deze persoon uw ticket heeft betaald.’
In mijn hoofd ontstaan er zo veel vragen tegelijkertijd dat ik bang ben dat mijn brein op het punt staat om gefrituurd te worden.
Is Ryan met het paspoort van zijn tweelingbroer naar Nederland gereisd?
Denkt de politie dat David in het ziekenhuis was en Dennis heeft neergeschoten?
Of was het ook David? Heb ik misschien al die tijd al met hem te maken gehad?
Bestaat Ryan wel, of was zelfs zijn naam nep?
‘En als we het dan toch over toevalligheden hebben,’ wauwelt de rechercheur nog steeds verder. Beduusd kijk ik op, nu al helemaal niet meer in staat om nog een woord uit te brengen. ‘De vrouw waar we het eerder over hadden… Juliet Castro.’ Hij laat een stilte vallen, waarin hij volgens mij hoopt op enige reactie van mij. Die krijgt hij niet, want mijn lichaam is bevroren. ‘Zij is getrouwd met deze man.’ Hij drukt zijn wijsvinger weer op het papier, tegen Davids naam. ‘Ik weet niet hoe het met u zit, mevrouw Porter…’ Hij leunt weer naar achteren, slaat zijn armen over elkaar en kijkt me genoegzaam aan vanachter zijn kleine brilletje. ‘… maar ik denk dat de term toeval in dit geval niet van toepassing is.’
Ik schud mijn hoofd, begrijp er helemaal niets meer van.
‘Het enige wat ik nog niet weet,’ gaat hij weer verder. ‘Is wat uw aandeel in dit hele geheel is. Dus ik ben wel benieuwd. Hebben jullie dit samen bekokstoofd? Was het een wraakactie om jullie overspelige partners terug te pakken? Zij doen het met elkaar, dan doen wij dat ook?’
Mijn mond valt open door de beschuldigingen die hij naar mijn hoofd werpt. ‘Nee,’ zeg ik verontwaardigd. ‘Ik wist helemaal niet…’ Ik pers mijn lippen op elkaar om te voorkomen dat ik nog meer zeg. Shit. Ik heb echt even de tijd nodig om deze informatie te laten bezinken, maar ik kan niet alweer vragen of ik gebruik mag maken van het toilet.
‘Wat wist u niet?’ dringt hij aan. ‘Nou?’
Ik druk mijn voortanden in mijn onderlip en blijf maar naar het papier voor mijn neus staren, naar de naam David. Opeens voel ik me net zo dom als de rechercheur me al de hele tijd behandelt, want ik denk plots terug aan al die keren dat iemand hem David noemde in mijn bijzijn. Ik heb hem nog gevraagd hoe dat zat en hij deed er elke keer zo vaag over. Nu begrijp ik waarom.
Hij heeft blijkbaar echt over alles gelogen.