HOOFDSTUK 31

Isabel

Voor mijn gevoel duurt het een eeuwigheid, voordat de trillingen van de vloer afnemen en ik niet meer het gevoel heb dat het plafond elk moment op ons kan neerstorten. Ik heb nog geen seconde spijt gehad dat ik hiernaartoe ben gekomen, maar ik was zojuist wel echt even bang dat dit het einde was.
‘Ben je oké?’ vraagt James. Zijn lichaam bevindt zich nog steeds volledig over het mijne gedrapeerd, waardoor ik amper lucht krijg. Godzijdank komt hij inmiddels wel weer overeind en trekt hij mij met zich mee omhoog. ‘Heb je ergens pijn?’
Ik schud mijn hoofd, al weet ik op dit moment niet honderd procent zeker of ik pijn heb. De adrenaline raast nog steeds door mijn lichaam en ik voel me verdoofd. Mijn focus ligt momenteel volledig op het schoonmaken van mijn kleding — alsof dat op dit moment belangrijk is. ‘Ik ben helemaal vies,’ prevel ik, terwijl ik herhaaldelijk met mijn handen over mijn stoffige jeans wrijf.
‘Isabel…’ James pakt mijn beide handen vast, waardoor ik gedwongen word om het schoonvegen van mijn kleding te stoppen. ‘Luister even goed naar me,’ oppert hij op een strenge toon. Hij pakt me bij mijn kin vast en dwingt me om hem aan te kijken. ‘We moeten hier weg en ik wil dat je vlak achter me blijft lopen. Je laat me geen moment los. Begrepen?’
Ik doe mijn uiterste best om zijn woorden tot me door te laten dringen, maar mijn verdoofde staat maakt dat nogal lastig. Om de een of andere reden lukt het mijn brein zich op allerlei dingen te focussen, behalve op wat James zegt. ‘Je bent gewond,’ murmel ik, wanneer ik een gigantische bruinrode vlek aan de zijkant van zijn shirt opmerk. Mijn hand verplaatst zich automatisch naar de bloedvlek, maar hij houdt me tegen door mijn pols stevig vast te grijpen.
‘Isabel!’ Hij klinkt ditmaal een stuk dwingender. Mijn hoofd wordt wederom door zijn hand omhoog gedwongen, waardoor ik recht in zijn lichtgroene ogen kijk. ‘Luister nu verdomme naar me. Je blijft vlak achter me lopen.’
Ik knik, al krijg ik nog steeds amper mee wat hij allemaal zegt. Het voelt alsof dit allemaal niet echt is, alsof dit een film is die zich voor mijn ogen afspeelt — een film waarin ik zelf de hoofdrol speel.
‘Houd mijn shirt vast,’ beveelt hij me en hij trekt me achter zijn rug. ‘En niet loslaten.’
Ik ga zo dicht mogelijk tegen zijn lichaam staan en weet mijn vingers vast te klemmen aan zijn shirt. Voor het eerst sinds ik beslist heb om hem te redden, word ik overvallen door een overheersend gevoel van angst. ‘Gaan we hier ooit nog wegkomen?’ vraag ik, in de hoop dat hij me zal geruststellen.
‘Niet bang zijn.’ De blik in zijn ogen, wanneer hij me over zijn schouder aankijkt straalt een onzekerheid uit, die ik nog niet eerder bij hem gezien heb. Het is allesbehalve geruststellend. ‘Ik ga er alles aan doen om je hier weg te krijgen.’
Ik knik weer, al heb ik er nu nog maar weinig vertrouwen in.
De trillingen van Niko’s explosie hebben hier en daar gaten en zwakke plekken veroorzaakt in de muren om ons heen. Nadat James wat stenen heeft weggehaald is één van die gaten groot genoeg voor ons om doorheen te kruipen.
James gaat me voor en trekt me met zijn linkerhand achter zich aan door het gat in de muur, terwijl hij met zijn rechterhand het mes, dat ik mee naar binnen heb gesmokkeld, voor zich uit houdt. Het is donker en we kunnen amper één meter vooruitkijken, maar dat zijn gezicht lijkbleek wegtrekt wanneer hij mij vooruit sleurt, is duidelijk zichtbaar.
‘Gaat het wel?’ vraag ik als hij zijn ogen eventjes dichtknijpt. Hij is overduidelijk zijn pijn aan het verbijten en ik vermoed dat het komt door de verwonding in zijn zij, waar een felle, rode kleur zich inmiddels begint te vermengen met de roodbruine vlekken in zijn shirt. ‘Jamie, je bloedt.’
‘Het is niks.’ Ik weet dat dat een leugen is, want de hoeveelheid bloed zegt mij dat het niet niks is, maar ik besluit er niet verder over door te gaan.
Ik word opgeschrikt door een rommelend geluid , alsof er iemand aan komt lopen, en klem mijn vingers uit angst nog wat steviger om de stof van James’ shirt. Ik voel hoe hij met zijn hand naar achteren reikt en mijn heup vastpakt, in een poging me dichter tegen hem aan te trekken. In de zwakke verlichting zie ik het lemmet van het mes in de hand van James.
Er verschijnt een schaduw – ik kan niet eens zien of het een man of een vrouw is – en vervolgens lijkt het alsof alles aan me voorbij flitst. Ik hoor een harde mannenstem en vervolgens een hoop gegorgel en een plof. Ik knijp mijn ogen dicht en verstop mezelf achter James’ rug, totdat de geluiden om mij heen weer vervagen.
‘Wat was dat?’ fluister ik met een trillende stem, terwijl ik probeer om nog steeds zo dicht mogelijk aan James’ rug vastgeplakt te blijven. Mijn voet raakt iets wat op de grond ligt en ik wil er niet over nadenken wat datgene is.
Onbewust weet ik heus wel dat het een lichaam is — een levenloos lichaam.
‘Niks,’ is de vage en norse reactie die ik krijg. ‘Loop maar gewoon door.’
Gewoon doorlopen. Ondanks dat helemaal niets aan deze hele situatie gewoon is, doe ik wel wat hij me opdraagt. Op dit moment heb ik ook geen andere keuze dan volledig op hem te vertrouwen, aangezien mijn angst behoorlijk verlammend werkt.
De weg naar buiten blijkt niet zo gemakkelijk te vinden en we stuiten daarom ook meermaals op een doodlopende gang. Het voelt alsof we eindeloos door de donkere gangen lopen en mijn hoop dat we hier ooit nog levend vandaan zullen komen wordt met de minuut kleiner.
‘We gaan hier sterven, of niet soms?’ flap ik eruit, wanneer we voor de zoveelste keer letterlijk tegen een muur botsen, in een gang die ons niet naar buiten zal leiden. Het wordt me allemaal even te veel en mijn angst en wanhoop nemen het compleet van me over.
‘Isabel…’ James draait zich om en stopt het mes weg in de achterzak van zijn broek. Hij omringt mijn gezicht met zijn beide handen en drukt zijn voorhoofd tegen het mijne, waardoor zijn lichtgroene ogen me doordringend aankijken. ‘Ergens ben ik fucking trots op je, dat je het aan hebt gedurfd om hiernaartoe te komen. Dat je dat hebt gedaan om mij hier weg te halen…’ Hij laat een korte stilte vallen en knijpt zijn ogen eventjes dicht. Ik weet niet goed of hij dat doet om de pijn te verbijten of omdat hij emotioneel wordt door hetgeen hij zegt — ik vermoed het eerste. ‘Ik ben je daar eeuwig dankbaar voor,’ vervolgt hij. ‘Maar ik ben ook fucking woedend dat je jezelf zo erg in gevaar hebt gebracht. Zodra we hieruit komen, ga ik je zo hard straffen, dat je verdomme een hele week niet kunt zitten. Dus nu mond houden en doorlopen.’
Ik ben met stomheid geslagen door die woorden en het enige wat er uit mijn mond komt, is een kleine, ongemakkelijke giechel.
‘O, geloof me…’ Hij trekt me weer achter zijn rug en geeft een rukje aan mijn arm, zodat we weer in beweging komen. ‘zodra ik met je klaar ben, zul je echt niet meer lachen.’
‘Nu ben ik bang om hier weg te komen,’ grap ik.
‘Leugenaar.’
Ik giechel weer, maar val al snel stil, omdat ik voetstappen hoor aan het uiteinde van de donkere gang waar we ons in bevinden. ‘Hoor je dat?’ piep ik om hem te waarschuwen en ik verstrengel mijn vingers wederom steviger rondom de stof van zijn shirt.
‘Blijf achter me,’ beveelt James me wederom, alsof ik een andere keuze heb.
‘Kijk eens wie we hier hebben…’ Ik herken Camila’s stem meteen. Ze klinkt een stuk hatelijker dan zojuist en de woedende blik in haar ogen, wanneer ze stap voor stap dichterbij komt, voorspelt ook weinig goeds. ‘Nou, Isabel,’ ze brengt haar handen omhoog en het valt me nu pas op dat ze een pistool in haar rechterhand heeft. Ze begint in een traag tempo te klappen. ‘Petje af, hoor. Ik dacht voor heel even dat je echt zo dom was om me die ketting te geven.’
Niko had me verteld dat mijn sterkste wapen was dat ze me zouden onderschatten. Niemand zou verwachten dat ik hierheen was gekomen met een plan en dat kon volgens hem onze grootste kans op slagen betekenen.
Helaas lijkt deze slagingskans momenteel weer behoorlijk gedaald te zijn.
‘Blijkbaar geef je wel heel erg veel om deze klootzak…’ Ze wijst met haar pistool in de richting van het hoofd van James, die nog steeds als een toren voor mij staat. Camila grijnst, op een manier die een ongekende woede in mij aanwakkert. ‘… aangezien je je leven opoffert om hem nog een laatste keer te kunnen zien.’
Onderschatting is je sterkste wapen, klinkt Niko’s stem opeens weer door mijn hoofd.
Ik voel het mes, dat ik mee naar binnen heb gesmokkeld, in de achterzak van James’ broek tegen mijn buik drukken en zonder er goed en wel over na te denken, haal ik het eruit en klem ik het stevig vast in mijn hand.
‘Doe maar,’ zegt James op een uitdagende toon tegen Camila, zonder haar ook maar een moment te smeken om hem – of ons – in leven te laten.
Ik heb ergens ook het gevoel alsof hij het ook tegen mij heeft. Hij heeft vast en zeker gevoeld dat ik het mes gepakt heb en ook al heb ik in mijn hoofd helemaal geen plan klaar, lijkt mijn instinct het te hebben overgenomen.
De keuze bestaat nu uit het leven van Camila en ons leven… en om de een of andere reden is het dan opeens heel gemakkelijk.
Ik beweeg mijn lichaam een klein beetje opzij en spring vervolgens zonder na te denken naar voren, terwijl ik al mijn kracht in mijn linkerhand stop — de hand waarin ik het mes vasthoud. Op datzelfde moment voel ik dat James ook naar voren beweegt en de hand waarin Camila het pistool vasthoudt naar boven weet te buigen.
Er volgt een pistoolschot en een harde schreeuw, waarvan ik op dat moment nog niet in de gaten heb dat deze uit mijn keel afkomstig is. Ik heb iets geraakt, maar ik weet nog niet wat. Er bevindt zich namelijk een soort donkere waas voor mijn ogen, waardoor ik niets kan zien.
Ik word wakker geschud door iets nats dat mijn gezicht raakt. Het voelt vrij warm en ik spuug automatisch, wanneer het in mijn mond terecht komt. Het lichaam van Camila zakt in elkaar en voordat mijn lichaam hetzelfde kan doen, klemt James zijn armen om mijn middel. Hij vangt me op, terwijl ik mijn ogen niet af kan houden van de vrouw die voor mijn neus op de grond ligt.
O mijn god.
O. Mijn. God.
Ik heb haar neergestoken.
Ik heb Camila neergestoken.
Nee, ik heb haar vermoord.
‘Kom…’ James trekt me mee, maar mijn benen lijken geen enkele dienst meer te willen verlenen. Toch weet hij me in beweging te krijgen, zonder dat ik mijn blik van Camila afwend. ‘We moeten doorlopen.’
De rest van onze tocht, blijf ik een soort waas voor mijn ogen houden. Het voelt alsof ik droom, alsof dit allemaal niet echt is, maar tegelijkertijd voel ik dat het wel echt is. Ik heb iemand vermoord. Het bloed van Camila kleeft aan mijn handen — en blijkbaar plakt het ook aan mijn gezicht en in mijn mond.
Ik weet niet eens hoe we uiteindelijk buiten komen, maar het gebeurt. We treffen Niko, die hardop lacht en me verwelkomt bij de club zodra hij mijn met bloed besmeurde gezicht ziet. Ik vind het allesbehalve grappig en vanaf dat moment stort ik in, niet wetende hoe ik ooit weer uit dit dal omhoog moet klimmen.
Ik heb iemand vermoord.