HOOFDSTUK 33

Isabel

De nare droom over de gebeurtenissen van vandaag wekt me uit mijn rusteloze hazenslaapje en mijn lichaam probeert meteen overeind te schieten, omdat ik het gevoel heb dat ik moet vluchten. Het is echter onmogelijk om te bewegen, omdat er een loeihete en zware arm om mijn middel gewikkeld is. Ik kijk verschrikt naar rechts, omdat het even duurt voordat het besef bij me doordringt dat deze arm van James is.
Hij is weer terug.
Ik kan wel janken van blijdschap, omdat hij nu weer naast me ligt. Nog geen week geleden was alle hoop op een wederzien compleet vervlogen. Ik realiseer me echter ook heel goed dat we een hoge prijs voor deze hereniging hebben moeten betalen — vooral ten koste van mezelf.
Ik had nooit gedacht dat ik in staat zou zijn om iemand te doden en ondanks dat het al gebeurd is, denk ik nog steeds dat ik er niet toe in staat ben. Er is amper een dag verstreken en ik weet nu al dat ik dit nooit een plek zal kunnen geven.
Ik heb iemand vermoord. Het lijkt alsof zich een stemmetje in mijn hoofd heeft genesteld dat mij hier voortdurend aan herinnert — alsof ik het ooit zou kunnen vergeten.
Ik schrik me dood als James vanuit het niets een slaande beweging met zijn arm maakt en iets in het Spaans begint te mompelen. Het grootste gedeelte ervan is voor mij onverstaanbaar, maar ik kan er nog net uit opmaken dat hij boos op iemand is, aangezien ik de woorden ik maak je af kan verstaan. In eerste instantie ga ik ervan uit dat hij aan het dromen is, maar wanneer ik de zweetdruppels op zijn voorhoofd opmerk en vervolgens met de rug van mijn hand voel hoe hoog de temperatuur van zijn hoofd is, vermoed ik eerder dat hij aan het ijlen is.
‘Jamie.’ Ik schud voorzichtig aan zijn schouder om hem te wekken. ‘Word eens wakker. Je hebt koorts.’
Aangezien mijn voorzichtige duwtje geen reactie bij hem teweegbrengt, schud ik nog wat harder aan zijn schouder. Ditmaal krijg ik wel een reactie, alleen is het totaal niet wat ik verwacht had.
Zijn lichaam schiet overeind en binnen één tel ligt zijn zware lijf bovenop me. Een van zijn handen omklemt mijn pols en drukt mijn rechterarm, waarmee ik hem zojuist nog wakker probeerde te schudden, pijnlijk tegen het matras. Met zijn andere hand omklemt hij mijn keel en blokkeert hij mijn luchttoevoer.
Wat de fuck?!
Ik klauw mijn linkerhand om de hand die tegen mijn hals drukt en probeer wanhopig mijn vingers tussen zijn hand en mijn keel te wurmen. Zijn ogen zijn opengesperd en op mij gericht, maar ondanks de benauwde positie waarin ik mij bevind, zie ik meteen dat hij dit niet is. Zijn lichtgroene irissen bevatten een soort duisternis, die ik nog niet eerder bij hem gezien heb.
Hij lijkt wel bezeten door iets.
Het piepende geluid van mijn minimale ademhaling wordt steeds zachter en vanuit mijn ooghoeken dringen kleine sterretjes mijn gezichtsveld binnen. De kracht van mijn spartelende benen neemt steeds meer af en ik weet dat het niet lang meer zal duren, voordat ik mijn bewustzijn zal verliezen.
Ik zak langzaam weg in een diep en duister dal. Na alles wat er vandaag al gebeurd is, is dit wel het laatste wat ik nog verwacht had. Ik dacht dat we nu vrij waren, dat alle ellende voorbij was, maar blijkbaar was ik weer eens naïef. Wij zijn geen hoofdpersonen in een of ander romantisch sprookje en een lang en gelukkig leven zit er voor ons niet in.
Het is inmiddels compleet zwart voor mijn ogen en mijn lichaam verslapt meer en meer, tot een punt waarop ik helemaal niets meer voel. ‘Wat de fuck doe je?!’ hoor ik ergens ver op de achtergrond. ‘Gast, je verstikt haar!’
Vanuit het niets wordt mijn luchttoevoer weer geopend. Er wordt aan mijn schouders geschud en mijn zicht keert langzaam terug. Het zijn echter niet de lichtgroene ogen van James die ik vervolgens zie, maar de verschrikte, blauwe ogen van Niko. ‘Fuck. Gaat het, pop?’
Ik leg mijn handpalm tegen mijn keel en probeer te hoesten. Dat gevoel is echter zo pijnlijk dat ik het meteen weer staak. ‘Wat…’ Praten is zelfs nog pijnlijker, dus ook daar stop ik na één woord weer mee.
Wanneer ik mijn hoofd een kwartslag naar links draai, merk ik James een paar meter verderop op. Zijn bovenlichaam leunt, steunend op zijn gebalde vuisten, op een tafel en zijn ogen zijn stijf dichtgeklemd. Er vallen druppels bloed vanaf zijn gezicht op de tafel, maar ik kan niet goed zien waar ze vandaan komen.
Pas wanneer hij zijn hoofd heft en zijn blik de mijne vindt, zie ik dat het bloed uit zijn neus druipt. De verslagenheid waarmee hij naar me kijkt, vertelt me al wat hij wil zeggen, zonder dat hij de woorden het spijt me uitspreekt.
Wat is er in godsnaam zojuist gebeurd?
Ik wikkel de grote badhanddoek die mijn lichaam bedekt nog wat strakker om mij heen. In mijn hoofd herhalen de woorden dit is niet goed zich de hele tijd, omdat ik zie hoe James zich mentaal binnen een paar seconden voor me heeft afgesloten. Ik heb hem pas net weer terug en de angst om hem nu alweer kwijt te raken verstikt me nog meer dan zijn handen zojuist gedaan hebben.
‘Het is oké,’ zeg ik daarom met veel pijn en moeite; om hem te laten weten dat ik hem niets kwalijk neem. Ik weet namelijk dat hij me ditmaal niet opzettelijk pijn heeft gedaan.
‘Nee, Isabel, het is godverdomme helemaal niet oké!’ snauwt hij, op een toon die me bijna het gevoel geeft alsof ik degene ben die iets verkeerd heeft gedaan. Ik vermoed echter dat zijn frustratie vooral op zichzelf gericht is, ook al uit hij het momenteel tegen mij.
Ik wil hem geruststellen en daarmee ook mezelf geruststellen dat dit slechts een klein incident was en we hier wel weer overheen komen. ‘Jamie, kom alsjeblieft… hier,’ maar ik krijg niet de kans om dat laatste woord uit te spreken, omdat hij zijn blik afwendt en zonder iets te zeggen de slaapkamer uitstormt. Ik kijk hem vol verslagenheid na en het pijnlijke gevoel van afwijzing raast door mijn lichaam.
‘Laat hem maar even, pop,’ hoor ik Niko zeggen, die nog steeds vlak voor mijn neus op het bed zit. Ik was bijna vergeten dat hij er was en ik realiseer me ook nu pas dat hij degene is die de bloedneus van James veroorzaakt heeft.
‘Heb jij hem geslagen?’ vraag ik verwijtend aan hem.
‘Om te voorkomen dat hij jou vermoordde, ja.’ De blik die ik van Niko krijg is net zo verwijtend als de blik die ik hem geef. ‘Je beseft hopelijk wel dat als ik een paar minuten later binnen was gekomen, hij je met zijn blote handen had vermoord?’
Ergens weet ik heus wel dat Niko gelijk heeft, maar het toegeven is toch echt een ander verhaal. ‘Hij wist niet wat hij deed, Niko,’ zeg ik daarom maar. ‘Hij wilde niet…’
‘Dat verandert niets aan het feit dat hij het wel had gedaan,’ word ik abrupt en snauwend door hem onderbroken — of misschien moet ik het terechtwijzen noemen, want dat is wat hij doet. ‘Als ik er niet was geweest, dan…’
‘Wat?!’ onderbreek ik hem net zo snauwend. Niko verdient deze toon helemaal niet, maar ik moet mijn frustraties nou eenmaal tegen iemand kwijt… en hij zit voor mijn neus. ‘Wil je dat ik mijn dankbaarheid aan je betuig?’ Ik maak een spottend buigend gebaar met mijn armen. ‘Halle-fucking-luja dat jij er bent?’
‘Nee, ik wil dat je er bij stilstaat dat hij gevaarlijk kan zijn, pop. Misschien is het verstandig als je leert hoe je jezelf moet verdedigen.’
Ik wil dit helemaal niet horen, omdat ik gewoonweg niet wil toegeven dat het nodig is om mezelf tegen de man waarvan ik houd te moeten kunnen verdedigen. Ik duw mezelf overeind, werp Niko nog een verwijtende blik toe – die hij wederom niet verdient – en loop naar de ruimte waar ik James zojuist in zag verdwijnen: de badkamer. Ik tref hem voor de spiegel van de wasbak aan, waar hij zijn bebloede baard en gezicht aan het schoonvegen is met een handdoek.
‘Gaat het?’ vraag ik op een bezorgde toon, terwijl ik voorzichtig nog een stap dichterbij zet. Ik heb plots het gevoel alsof ik op mijn tenen moet lopen in zijn bijzijn, omdat de kleinste, onverwachte beweging hem kan afschrikken.
Hij grijpt de randen van de wasbak zo stevig vast dat zijn knokkels wit kleuren. Zijn ogen zijn dichtgeknepen en ik hoor dat hij langzaam en diep inademt. ‘Dat hoor jij verdomme niet aan mij te vragen, Isabel.’
‘Jamie, ik… ik begrijp het niet.’ Ik klink behoorlijk wanhopig en zo voel ik me ook. ‘Dit was niet de eerste keer dat je mijn keel dichtkneep, dus ik…’ Ik val meteen stil, wanneer hij zijn ogen opent en zijn hoofd woedend mijn kant op draait. De blik in zijn ogen is er eentje die ik nog niet eerder heb gezien. ‘Ik begrijp het niet,’ zeg ik nogmaals, ditmaal zacht fluisterend.
‘Kom hier.’ Inmiddels dacht ik wel gewend te zijn aan zijn commanderende toon, maar hoe hij nu spreekt is van een heel ander kaliber. Het maakt me zelfs een beetje bang.
Toch weet ik mijn voeten te verplaatsen en kom ik stapje voor stapje dichterbij hem. Zodra ik dichtbij genoeg sta, pakt hij dwingend mijn bovenarm vast en trekt hij mijn lichaam voor het zijne, met mijn rug tegen zijn borstkas en mijn zicht richting de spiegel die boven de wasbak hangt.
‘Kijk naar jezelf,’ eist hij, als mijn blik op hem blijft rusten.
Ik schrik wanneer ik vervolgens mijn eigen spiegelbeeld aantref. Mijn hals is vuurrood en er is een duidelijke, donkerpaarse afdruk van een hand zichtbaar in mijn huid. Zijn hand. Ik beweeg mijn hand omhoog naar de plek en strijk voorzichtig langs de contouren van de markeringen. ‘Het trekt wel weer weg,’ hoor ik mezelf zeggen. Het klinkt echter niet als mijn eigen stem, maar als een bange versie van de persoon die ik gisteren nog dacht te zijn. ‘Je wilde me geen pijn doen. Toch?’
‘Ik verloor de controle, Isabel.’ Er rolt een traan vanuit mijn ooghoek over mijn wang en ik zie in de spiegel dat hij zijn hand omhoogbrengt, om de rollende traan weg te vegen voordat deze mijn kin bereikt. ‘Zoiets mag niet gebeuren. Nooit.’
Ik sla mijn ogen neer, omdat ik hem plots niet meer aan durf te kijken — bang om afwijzing in zijn ogen te zien. ‘Duw me alsjeblieft niet weg,’ fluister ik en er rolt wederom een traan over mijn wang. ‘Ik wil je niet nog een keer kwijtraken.’
In de stilte die volgt vrees ik voor het ergste. Het eerste dat hij vervolgens zegt, stelt me allesbehalve gerust: ‘Ik wil je niet nog meer kapot maken.’
‘Dat doe je helemaal niet.’ Ik draai me honderdtachtig graden om, zodat onze gezichten naar elkaar gericht zijn. Wanneer ik zijn blik probeer te vangen, merk ik dat hij voortdurend van me wegkijkt. Ik voel me wederom afgewezen en de moed begint me langzaam in mijn schoenen te zinken. ‘Jamie, alsjeblieft…’ In een wanhopige poging om alsnog zijn aandacht te trekken, maak ik de badhanddoek los van mijn lichaam. ‘Alsjeblieft,’ herhaal ik smekend, terwijl ik het enige lapje stof dat mijn lichaam bedekt naast me op de vloer laat vallen. Ik leg mijn handen tegen zijn borstkas en druk mijn naakte lijf dichter tegen hem aan. ‘Wijs me niet af.’
Ik hoor dat hij zijn ingehouden adem langzaam uitblaast en godzijdank voel ik vervolgens dat hij zijn armen om me heen slaat. ‘Ik wijs je niet af, schatje. Ik ben gewoon…’
‘Sst.’ Ik leg hem het zwijgen op door mijn wijsvinger tegen zijn lippen te drukken. Met praten komen we op dit moment niet verder, dus het wordt tijd om op een andere manier de verbinding met hem op te zoeken. ‘Genoeg gepraat.’
Mijn handen verdwijnen onder zijn shirt en ik schuif het doelbewust omhoog. Ik schrik echter wanneer mijn vingers per ongeluk de wond in zijn zij raken en ik iets vreemds voel. Meteen trek ik zijn shirt verder omhoog en richt ik mijn blik op de plek waar eerder nog zijn open wond zichtbaar was.
‘Wat de fuck?’ stoot ik uit, wanneer ik zie dat de gapende snee op een amateuristische wijze dicht is gemaakt met een of andere doorzichtige draad. Op sommige plekken is de draad overduidelijk iets te strak getrokken en de geïrriteerde, rode huid vlak ernaast vertelt mij dat dit ontzettend veel pijn moet doen. Het verbaast me nu helemaal niets meer dat hij koorts had. ‘Heb je dat zelf gedaan?!’
Mijn vraag wordt niet beantwoord en in plaats daarvan gebruikt hij mijn eigen woorden tegen me. ‘Genoeg gepraat.’