HOOFDSTUK 38
James
Ze mag dan misschien boos op me zijn, maar uiteindelijk weten we allebei dat dat slechts van korte duur is. Nadat ze mokkend de keuken heeft schoongemaakt en ik met een irritante grijns – zoals zij het noemde – heb toegekeken, kreeg ik alsnog een kus van haar. Ze kan nou eenmaal niet lang boos op me blijven en dat is geheel wederzijds.
Op dit moment lopen we via een metalen, open trap in de hal naar de bovenverdieping, want ze gaat me haar slaapkamer laten zien. Blijkbaar was ze daar nogal nerveus over, terwijl het mij geen ene fuck kan schelen hoe haar slaapkamer eruitziet. Toen ze echter vertelde dat ze nog nooit een vriendje – blijkbaar behoort die titel mij nu toe – naar haar slaapkamer had meegenomen ging er een gevoel van trots door me heen. Het voelt goed om op sommige gebieden haar eerste te zijn.
Ik grinnik wanneer we haar slaapkamerdeur bereiken. ‘Kan je anders je kamer niet terugvinden?’ grap ik met een knikje naar het naamplaatje, waar met knalroze letters Isabel op geschilderd is.
‘Ha-ha-ha, zo grappig,’ antwoordt ze op een sarcastische toon.
Ze opent haar deur en ondanks dat ik dacht geen verwachtingen te hebben, ben ik toch enorm verbaasd over het gebrek aan kleur in deze ruimte. Het zwakke zonlicht brengt enige vorm van verlichting in haar kamer, maar voor de rest is het donker. Al haar muren zijn zwart geschilderd en aan de vlekvormingen en kleurverschillen te zien, heeft ze dat geheel zelf gedaan. Hier en daar schijnt er een soort bloemenmotief doorheen van het behang dat eronder zit.
Ik loop naar binnen en neem de ruimte in me op, zoals ik eigenlijk altijd doe wanneer ik ergens naar binnen loop. Aan de rechterzijde staat een klein tweepersoonsbed tegen de lange wand van de rechthoekige ruimte. Het is opgemaakt met een saai, grijs dekbedovertrek. Aan de andere lange zijde staat een kledingkast naast haar raam en de korte zijde wordt geheel in beslag genomen door een langwerpig bureau.
Eigenlijk staan al haar meubels aan de rechterzijde van haar kamer en ik vermoed dat dat komt door alle vellen papier die aan de linkermuur van haar kamer hangen. Het is kunst, haar kunst, en het trekt meteen mijn aandacht. Ik steek mijn handen in mijn broekzakken en ga voor de muur staan, om alle stukken één-voor-één te bekijken.
In haar woning in San Juan heb ik ook al gezien dat Isabel talent had, maar daar had ze vooral landschappen geschilderd. Deze creaties zijn echter veel uiteenlopender — van mensen en dieren tot eigenzinnige creaties met een donker randje.
‘Het is stom,’ klinkt Isabels stem achter me. ‘Niet naar kijken.’
‘Ik kan er niet niet naar kijken, Isabel.’ Ik draai mijn hoofd en zie dat ze inmiddels op haar bed is neergeploft, met haar hoofd in haar kussen begraven. ‘Je hele muur hangt er vol mee.’
‘Dan nog,’ murmelt ze, haar stem gedempt door haar kussen. ‘Het is gewoon stom.’
‘Je hebt talent, schatje.’ Ik heb haar dit al eerder gezegd, maar ze lijkt het niet graag te willen horen. Ik weet het antwoord op mijn volgende vraag al, maar alsnog stel ik hem: ‘Wil je ook een keer iets voor mij schilderen?’
‘Nee.’
‘Dan pak ik eentje hiervan.’ Ik draai me weer om naar haar muur en laat mijn ogen over de tientallen vellen gaan. Mijn oog valt uiteindelijk op een grijs-zwart geschilderde creatie. Het lijkt op het gezicht van iemand die schreeuwt, maar het is te abstract om het zeker te weten. ‘Deze wil ik.’
Ik trek het papier los van de muur en wanneer ik me weer omdraai, zie ik dat Isabel zich inmiddels heeft omgedraaid en rechtop in haar bed zit. Blijkbaar was ze toch nieuwsgierig naar welke tekening ik zou pakken.
‘Waarom die?’
‘Omdat deze anders is dan de rest,’ antwoord ik, terwijl ik richting haar bed loop. Ik rol het papier op, zodat ik het op kan bergen in mijn koffer. ‘Net als jij.’
Ze rolt met haar ogen en doet haar uiterste best om verontwaardigd over te komen, maar haar mondhoeken krullen even later alsnog omhoog. ‘Je bent een slijmbal, Jamie. Je zegt dit alleen maar, omdat je hoopt dat ik dan mijn benen voor je spreid.’
‘Daar hoef ik niet voor te slijmen, schatje.’ Ik tik met het opgerolde papier tegen haar voorhoofd. ‘Dat doe je toch wel.’
‘Nietes.’ Zodra ze dat woord heeft uitgesproken, schuift ze vliegensvlug naar achteren op haar bed. Ze weet verdomde goed dat ze me hiermee alleen maar uitdaagt. Ze trekt haar benen in en houdt zich vast aan het houten hoofdeind. ‘Nee!’ roept ze met grote ogen, terwijl ik nog geen vin verroerd heb. ‘Foei. Niet doen, af James!’
Ik weet niet waar ik meer om moet lachen; het feit dat ze me aanspreekt alsof ik een hond ben, of omdat ze me voor het eerst sinds ik haar ontmoet heb, James noemt. ‘Dus nu heet ik opeens wel James?’ Ik schuif langzaam op mijn knieën in haar richting. ‘Je moet me niet zo uitdagen, als je niet bereid bent om de gevolgen daarvan te dragen.’
‘Ik daag je niet uit!’ Ze spartelt met haar benen in een poging om mij weg te schoppen. ‘Ga weg, freak!’
Ik maak een tuttend geluid en schud mijn hoofd. ‘Nu doe je het weer.’
Ik wil nog dichter naar haar toe schuiven, maar op datzelfde moment haalt Isabel vol uit met haar linkervoet. Waarschijnlijk is het niet haar bedoeling om me daadwerkelijk pijn te doen, daar ga ik in ieder geval niet vanuit, maar dat doet ze helaas wel. Ze trapt namelijk voluit tegen de wond in mijn zij en het voelt alsof mijn huid zojuist door een hechting heen is gescheurd.
Ik probeer de pijn niet aan haar te tonen, want ik weet dat ze dan vast weer overdreven gaat reageren. Vandaar dat ik mijn kaken op elkaar klem, maar de binnensmondse vloek kan ik helaas niet onderdrukken. ‘Godverdomme.’
‘Shit!’ gilt ze al meteen, gevolgd door duizenden excuses. ‘Sorry, sorry, sorry. Het spijt me, dat was écht niet mijn bedoeling!’
‘Het is niks,’ mompel ik, nog steeds met mijn kaken op elkaar geklemd, wanneer ze overeind schiet en mijn zij probeert te inspecteren. ‘Isabel, laat het.’
‘Je bloedt!’ gilt ze hysterisch en wanneer ik een blik naar beneden werp, zie ik inderdaad dat mijn shirt opeens rode vlekken bevat op de plek waar de wond zich bevindt. ‘Kom, Jamie. Mijn stiefvader is arts en hij…’
‘O, nee. Echt niet.’ Ik duw haar van me af en schudt mijn hoofd. Dit is dus precies de overdreven reactie die ik van haar verwachtte. ‘Ik heb geen fucking dokter nodig.’ De afkeer die ik tegen artsen heb, heeft geen duidelijke oorzaak. Het is gewoon altijd al zo geweest. Wellicht komt het door het soort autoriteit die ze uitstralen of omdat ik weet dat ze mijn levensstijl veroordelen. Ik weet het niet. En het doet er ook niet toe, want ik ga er niet naartoe. Nu niet, nooit niet.
Alleen kijken twee amberkleurige ogen me plots enorm smekend aan — en laat dat nou net mijn enige zwakte op deze aardbol zijn. ‘Alsjeblieft, Jamie.’ Ze pakt mijn hand vast en trekt er zeurend aan. ‘Zijn praktijk is hier aan huis, dus het is echt zo gebeurd.’