Hoofdstuk 3

Haley

 

00.45: Het was leuk je te ontmoeten, meisje met de mooie ogen. Hopelijk zijn jullie veilig thuis gekomen en heeft 'de duivel' zich een beetje gedragen. x Noah

Ik duw mezelf op mijn tenen omhoog en knijp mijn ogen samen, terwijl ik mijn blik over de grote fietsenstalling laat glijden. Nadat ik heb geconcludeerd dat er nog geen enkel spoor van mijn studiemaatje Silvester te bekennen is, werp ik een ongeduldige blik op mijn horloge.
Verdomme, waar blijft hij nou?
'Haley?' klinkt het plots achter me. Het is een onbekende, maar prettige mannenstem.
Ik draai mijn hoofd richting het geluid van mijn naam en verslik me vervolgens bijna in mijn eigen speeksel, wanneer ik in twee mosgroene ogen kijk. Mijn ogen worden groter en mijn mondhoeken krullen onwillekeurig een beetje omhoog. 'Noah?'
Het is inmiddels alweer ruim twee weken geleden dat ik hem gezien heb en… holy fucking shit… nu de zwelling rondom zijn rechteroog is weggetrokken - en hij weer normaal uit ziet - is hij gewoon nóg knapper. Zijn haar lijkt wat langer en lichter, omdat hij het de vorige keer met de nodige gel... of wax - weet ik veel welke producten hij gebruikt - achterover had gekamd en ik zie nu pas dat het niet donkerbruin, maar lichtbruin is, met een grove krul erin.
'Dat is toevallig…' Zijn schattige halve grijns komt tevoorschijn - inclusief het kleine kuiltje in zijn wang - en hij veegt zijn handen aan een doek af die zojuist nog over zijn ontblote schouder hing. O god, dat lijf van hem is echt om van te kwijlen. 'Zit je hier op school?'
Ik grinnik, omdat hij het school noemt en dat een typische benaming is voor mensen die zelf nooit aan een uni gestudeerd hebben. 'Ik studeer hier, ja…' Ik werp een blik op zijn kleding, die bestaat uit een verwassen jeans en een wit, mouwloos shirt - met de nodige donkere vegen erop - en hem de uitstraling geven alsof hij zojuist een cola light reclame op heeft genomen. 'En… jij bent hier… aan het werken?' vraag ik vertwijfeld, zonder dat ik al te veroordelend probeer te klinken.
'Yep.' Hij lijkt zich er niet voor te schamen en ik weet ook niet goed waarom ik dat wel had verwacht. Misschien omdat ik me in zijn positie wel zou schamen. 'De verwarmingen waren aan vervanging toe en dat willen ze graag geregeld hebben voordat de winter begint,' legt hij uit, waarna hij zijn schouders ophaalt, alsof hij wil zeggen: logisch, toch?
Hij is dus een verwarmingsmonteur - ik geloof tenminste dat dat beroep zo genoemd wordt - en ondanks dat zijn werkoutfit best sexy is, vind ik alles behalve van zijn beroep.
'Interessant,' lieg ik.
Hij lacht - breder dan ik tot nu toe van hem gezien heb - en schudt zijn hoofd. 'Nee, niet echt. Maar ik moet iets doen om mijn geld te verdienen…' Hij werpt een blik achter zich, richting het universiteitsgebouw waar hij zojuist naar buiten is gelopen. '… en ik ben helaas nooit slim genoeg geweest om naar een school als deze te gaan.'
Ik maak een kleine, knikkende beweging met mijn hoofd, omdat ik niet goed weet hoe ik hier anders op moet reageren. 
Noah lijkt er echter geen enkele moeite mee te hebben om het gesprek op gang te houden. Ik was even vergeten hoe direct hij ook alweer was - het tegenovergestelde van hoe ik zelf ben - wanneer hij vanuit het niets zegt: ’Je hebt nooit op mijn bericht gereageerd.' Zijn mosgroene ogen kijken me peinzend aan. 'Waarom niet?'
'O, ja… eh…' Hij brengt me in verlegenheid door dit recht in mijn gezicht te vragen, omdat ik de waarheid nooit zal durven toegeven. Het leek me namelijk beter om zo veel mogelijk afstand van hem te houden, omdat… nou ja, gewoon omdat hij ongeschikt is. Zijn directheid, waar hij vandaan komt, wie hij is… het is gewoon niets voor mij — ik word bloednerveus van hem. 'Ik heb het druk gehad,' antwoord ik echter. 'Ik zit midden in mijn afstuderen, dus…'
'Niet vergeten om af en toe te ontspannen, Haley,' oppert hij met een knipoog, waardoor zijn opmerking een dubbelzinnig tintje krijgt. 'Af en toe een beetje stoom afblazen is goed voor je.'
Misschien bedoelt hij het helemaal niet dubbelzinnig, maar ik - en vooral mijn lichaam - vat het wel zo op. In mijn oren klinkt dit namelijk alsof hij me adviseert om eens flink van bil te gaan… en hij zich aanbiedt om me daarmee te helpen. Ik bijt op mijn lip en voel een kleine explosie van tintelingen in mijn onderbuik, als een soort mini-orgasme, door me heen schieten.
O god, dit is zo ontzettend fout.
'Ik blaas echt wel stoom af,' probeer ik mezelf te verdedigen, maar mijn stem klinkt vreemd en onzeker. Het klinkt alsof ik lieg… en eigenlijk is dat ook wel zo. De waarheid is dat ik vrijwel voortdurend onder spanning sta — die ik overigens geheel zelf creëer. Door de hoge verwachtingen die ik mezelf opleg, blijft er namelijk weinig ruimte over om echt te ontspannen.
'Mooi zo,' antwoordt hij met dat schattige lachje van hem, al krijg ik het gevoel dat hij niets gelooft van wat ik zeg.
Vanuit mijn ooghoek zie ik mijn studiemaatje Silvester aan komen lopen en ik moet mijn best doen om niet luid te zuchten van opluchting. Het is echt niet zo dat ik Noah’s gezelschap niet prettig vind - ik vind het namelijk te prettig - maar het zorgt ervoor dat ik me niet op mijn gemak voel. Ik hou ervan om volledig in control te zijn over mijn emoties en mijn gedrag en om de een of andere reden zorgt Noah ervoor dat ik dat niet meer volledig ben.
Terwijl Silvester ons nadert schiet echter ook de gedachte door mijn hoofd dat hij het misschien vreemd vind dat ik met zo een type als Noah sta te praten. Het is overduidelijk dat Noah hier niet studeert en…. nou ja, hij is gewoon anders. Ik zou me niet druk moeten maken over wat mijn studiemaatje daarover denkt, maar dat doe ik nou eenmaal wel.
'Hey Sil…' begroet ik hem met een schaapachtig lachje. Ik voel dat mijn wangen ongewild beginnen te gloeien, maar gelukkig kleurt mijn huid nooit snel rood.
'Hoi Haley, sorry dat ik zo…' Silvester valt midden in zijn zin stil, omdat hij een bedenkelijke blik naar Noah werpt. Zijn wenkbrauwen trekken in een frons en zijn ogen gaan van top tot teen over Noah’s gespierde lijf. Hij duwt vervolgens met zijn wijsvinger tegen het montuur van zijn bril en schraapt zijn keel, om zijn zin af te maken. '… laat ben. Mijn fietsenband was lek en ik heb nog nooit eerder zo een ding moeten plakken.'
Noah grinnikt zachtjes en mompelt: ’Nee, dat leren ze je hier vast niet.’
Zijn opmerking is nogal lullig en ik begrijp ook niet zo goed waarom hij het nodig vindt om zoiets te zeggen. Gelukkig lijkt Silvester het niet echt in de gaten te hebben, aangezien hij overheerst wordt door een nervositeit, omdat er een of andere gespierde kerel naast hem staat.
'We zijn een beetje laat,' besluit ik maar hardop uit te spreken, tegen beide mannen. 'Dus we moeten echt gaan…' Ik werp een blik op Noah, die nogal oneerbiedig naar Silvester kijkt. Die arme jongen lijkt met de seconde nerveuzer te worden. 'Doei Noah,' zeg ik op een luide toon, in de hoop dat ik zijn aandacht daarmee van Silvester afhaal. Ik pak Silvesters arm vast en trek hem mee richting de ingang van het universiteitsgebouw.
'Doei…' hoor ik Noah nog mompelen. Hij klinkt geërgerd en ik vraag me af waar deze verandering in zijn houding opeens op slaat.
Wanneer ik echter even later met Silvester in de collegezaal zit - naar onze professor voor statistiek te luisteren - en ik een bericht van Noah ontvang, wordt het me al iets meer duidelijk.

11.09: Is die kneus je vriendje?

Ik grinnik zachtjes als mijn ogen over de tekst gaan, waardoor Silvester me een korte, nieuwsgierige blik toewerpt. Ik schud mijn hoofd, want ik ga niet met hem delen dat Noah hem zojuist een kneus noemde — hij is al onzeker genoeg.
Ik staar even naar mijn scherm en twijfel of ik moet reageren op de overdreven uiting van jaloezie in zijn bericht, maar ik kan het blijkbaar toch niet laten.

11.11: Die kneus is een vriend van me. Ik zou het op prijs stellen als je je testosteron wat beter onder controle houdt en hem niet zo noemt.

Op mijn scherm is meteen te zien dat hij een bericht aan het typen is, maar kort daarna verdwijnt die tekst ook weer. Het duurt uiteindelijk een paar minuten, voordat ik een reactie van hem krijg.

11.16: Ok

Mijn wenkbrauwen trekken in een frons en ik begin meteen driftig te typen, omdat ik me niet kan voorstellen dat hij in vijf minuten tijd slechts twee letters heeft getypt.

11.16: Nu ben ik wel heel erg benieuwd naar wat je eerst typte, voordat je alleen dat korte woordje naar me stuurde.

Zijn reactie volgt deze keer vrij snel.

11.17: Laat me je vanavond mee uit nemen en dan vertel ik het je ;-)

Ik rol met mijn ogen en stop hoofdschuddend mijn telefoon weer in mijn tas, zonder nog op zijn bericht te reageren. Ik wil helemaal niet met Noah uit - wat hij daar ook mee bedoelt - en daarnaast heb ik het veel te druk met het leren voor mijn aankomende tentamen.
Mijn focus moet nu liggen op het behalen van mijn diploma — wat inmiddels binnen handbereik is. Dit soort dingen vallen bij mij onder afleiding en daar heb ik geen tijd voor.
Toch kan ik er niets aan doen dat mijn mondhoeken omhoog gekruld blijven en ik een vreemd gefladder in mijn buik voel tijdens de rest van het college… alleen maar vanwege zo een stom berichtje.

 

Ik lig op mijn buik op mijn bed en knabbel op het uiteinde van mijn gele markeerstift, terwijl mijn ogen de woorden van het uitgeprinte artikel scannen. Ondanks dat mijn oordopjes met muziek de meeste omgevingsgeluiden dempen, word ik alsnog opgeschrikt door een hard, rinkelend geluid.
Shit, dat klonk alsof er een hoop glas sneuvelde.
Ik trek meteen mijn rechteroordopje uit mijn oor en hoor geschreeuw — overduidelijk afkomstig van mijn moeder. 'Hoe durf je?!' is het enige wat ik eruit kan verstaan.
Terwijl ik mezelf overeind duw, schokken mijn schouders door de luide knal van onze voordeur die dicht wordt gesmeten. Ik ren op mijn sokken naar beneden, maar word onder aan de trap tegengehouden door mijn oma, die me waarschuwt voor de grote hoeveelheid glas die op de vloer verspreid ligt.
'Wat is er gebeurd?' vraag ik beduusd, terwijl mijn oma de blik en veger uit onze gangkast tevoorschijn haalt. Mijn oma is vorig jaar zestig geworden, maar de diepe groeven in haar gezicht - de tekenen van alles wat ze mee heeft gemaakt - laten je vermoeden dat ze vele jaren ouder is.
Ze maakt een wuivend gebaar, waarmee ze eigenlijk aangeeft dat ze het er niet over wil hebben. Haar ogen zien er glazig uit en ik weet dat ze op dit moment haar best doet om haar tranen binnen te houden. Ze weigert namelijk om nog te huilen vanwege mijn moeder, omdat ze haar al veel te veel tranen heeft gekost.
Ze knielt op de grond neer en begint verwoed met de stoffer alle glasresten bij elkaar te vegen. 'Ik weet het gewoon niet meer, Haley!' onderbreekt ze haar bezigheden plots, met een wanhopige ondertoon in haar stem. Ze gooit haar hoofd naar achteren en richt haar blik naar het plafond, alsof ze hulp van boven zoekt. Ik kan me niet herinneren dat ik ooit eerder deze wanhoop bij haar gezien heb. Mijn oma is de sterkste vrouw die ik ooit ontmoet heb — mijn heldin. 'Ik heb gezegd dat ze kan vertrekken en ze hier niet meer welkom is.'
Ik hap naar adem, alsof iemand zojuist mijn keel dicht heeft geknepen. Mijn ogen branden, waardoor ik genoodzaakt ben om meermaals snel te knipperen. 'W-wat?' Dit kan niet. Ik moet haar verkeerd verstaan of niet begrepen hebben.
Mijn oma zou mijn moeder nooit op straat zetten, want dan… dat zou haar einde betekenen.
'Het spijt me, Haley, maar…' Ze slaat sniffend haar ogen neer en gaat verder met het karwei van het opruimen van de glasscherven. '… genoeg is genoeg,' voegt ze er nog aan toe. 'Ik ben op. Ik kan niet meer.'
'Maar…' Ik kan mijn oren nog steeds niet geloven en ik heb het gevoel alsof mijn hart elk moment uit mijn borstkas kan exploderen.
Ergens kan ik het mijn oma niet kwalijk nemen, want mijn moeder bezorgt haar enorm veel ellende. Maar ze is wel mijn moeder… en ik begrijp niet waarom ze haar wegstuurt, zonder dat eerst met mij te bespreken. Mijn moeder kan helemaal niet voor zichzelf zorgen en haar op straat gooien is hetzelfde als haar van een hoog gebouw duwen.
Zonder verder na te denken ren ik - waarschijnlijk door de glasscherven - richting de voordeur. Het regent buiten, maar dat kan me op dit moment helemaal niets schelen. Op mijn sokken en zonder jas betreedt ik het zeiknatte trottoir, waar ik een blik naar links en naar rechts werp.
Niets.
'Mam?!' roep ik door de straat, in de hoop dat ze nog ergens in de buurt is en me kan horen.
Geen reactie.
Mijn tranen beginnen zich te vermengen met de regeldruppels die over mijn wangen rollen.
Ik kan niet geloven dat dit daadwerkelijk gebeurt.