Hoofdstuk 12
Rose
Hij loopt met opeengeklemde kaken de kamer binnen en stopt de oude Nokia-telefoon weg in zijn broekzak. Ik huiver door de manier waarop hij op me af komt en veer van schrik een beetje naar achteren als hij het kaartje uit mijn hand grist.
‘Het was niet de bedoeling dat je dat zou zien,’ mompelt hij, terwijl hij langs me loopt en ook de Julietroos van de commode pakt. Daarna verdwijnt hij door een deur, waarvan ik weet dat die naar zijn kleedkamer leidt.
Wat de fuck?
Heel even ben ik onzeker over wat ik nu moet doen, maar die onzekerheid transformeert al snel naar boosheid. Niet alleen door hoe hij nu doet, maar vanwege alles. De afgelopen twee weken heeft hij me laten bungelen in een onzekere staat en deed ik niets anders dan verlangen naar het moment waarop ik hem weer zou zien. Natuurlijk verwachtte ik geen romcom-momentje waarin we elkaar in de armen zouden vliegen en hij me zou vertellen hoe erg hij me heeft gemist, maar ik hoopte op zijn minst op iets meer duidelijkheid. Deze bizarre hereniging maakt alles enkel vager en het zorgt ervoor dat ik al mijn opgekropte gevoelens eruit wil schreeuwen.
Ik been op de deuropening af en wil zijn walk-in-closet binnenlopen om hem eens even flink de waarheid te vertellen. Hij klapt net een van de deurtjes dicht in het kastgedeelte waar ik de vorige keer de sporttassen met geld heb gevonden. Halverwege de inloopkast kom ik tot stilstand en ik sla mijn armen voor mijn borst over elkaar. Ryan doet alsof ik niet besta en loopt langs me naar het open kastgedeelte waar zijn overhemden hangen.
‘Hallo?!’ roep ik als ik me omdraai en ik probeer me niet te laten afleiden door het feit dat hij vlak voor mijn neus zijn overhemd open begint te knopen, maar dat is verdomd lastig. ‘Ga je nog iets zeggen?’
Hij zucht. ‘Wat moet ik zeggen?’
Een paar secondenlang kijk ik hem aan, verbijsterd, verontwaardigd en gekwetst. Ik kan niet geloven dat hij dit serieus vraagt, want er zijn zo veel dingen die hij kan zeggen. Hij heeft me verdomme zo veel uit te leggen. ‘Meen je dit?’ vraag ik en ik klink fragieler dan ik zou willen, alsof ik elk moment kan gaan huilen. Ik slik mijn tranen echter weg, want hij verdient het niet om te zien hoe erg zijn woorden en daden me nog steeds raken. ‘Wat dacht je van de waarheid, Ryan?’
Hij zucht nog een keer, staakt het losmaken van de knoopjes van zijn overhemd en laat zijn schouders zakken. ‘Ik heb nu even geen tijd.’
‘Geen tijd?’ Mijn stem schiet een beetje omhoog, want dit maakt me boos. Nee, het maakt me fucking woedend. ‘Wat de fuck doe ik hier dan?’
‘Dat wil ik je straks uitleggen, maar ik moet nu—'
‘Ik blijf hier niet op je wachten!’ gooi ik er een tikkeltje hysterisch uit. ‘Als je nu weggaat, dan…’ Ja, wat dan? Ik heb de neiging om hem een ultimatum te geven, maar ik weet niet of ik dat wel durf. Wat nou als dit mijn enige kans is om antwoorden te krijgen op alle vragen die me al twee weken lang bezighouden?
‘Ik ben over een half uur terug,’ zegt hij, waarna hij weer verder gaat met het losmaken van de knoopjes.
‘Dan ben ik er niet meer,’ zeg ik, want ik ben het spuugzat dat iedereen voortdurend over me heen loopt. Het voelt alsof ik er niet toe doe, alsof ik niet meer ben dan de voetveeg die ik me al mijn hele leven voel en enkel goed genoeg ben als het anderen uitkomt.
Ik wil me niet meer zo voelen.
Ik kijk hem aan en wacht op een reactie, op iets, wat dan ook… maar hij zegt geen woord. De teleurstelling die me overspoelt is zo groot dat ik erin dreig te verdrinken en de traan die uit mijn ooghoek rolt kan ik dan ook met geen mogelijkheid tegenhouden.
Ik draai me om en wil weglopen, voordat ik compleet breek in zijn bijzijn, maar vlak voor de deur van zijn inloopkast blijf ik stilstaan. ‘Waar zijn mijn spullen?’ vraag ik, omdat ik gelukkig nog helder genoeg kan nadenken om te beseffen dat ik niet in mijn oversized trui naar buiten kan lopen.
‘Waar je ze hebt achtergelaten.’
‘Dat kan ik me niet meer herinneren,’ snauw ik geërgerd, met mijn kaken opeengeklemd. Ik vraag me af waarom deze man nooit normaal antwoord kan geven op een vraag. Hij is zo verdomd vermoeiend.
'Al je spullen staan nog in jouw kamer.'
Ik slik en sluit mijn ogen als er nog een traan over mijn wang rolt. Hij noemt het mijn kamer en hij heeft mijn spullen dus echt bewaard. Deze informatie is zo verwarrend dat er kortsluiting in mijn hoofd ontstaat, ik heel even niet weet wat ik moet doen en mijn lichaam verstijft.
Ik wil blijven.
Maar ik moet gaan.
Dat hij mijn spullen heeft bewaard verandert daar niets aan.
Zonder nog iets te zeggen verlaat ik de inloopkast en ik probeer de aantrekkingskracht die me letterlijk naar hem toe probeert te trekken te negeren. Ik mag hier nu niet aan toegeven, want ik maak mezelf op deze manier kapot. Als ik niet voor mezelf ga opkomen, dan doet niemand het.
Ik been door de slaapkamer heen en veeg verwoed de tranen weg die maar uit mijn ogen blijven vallen. Het naïeve meisje in mij hoopt dat hij achter me aan komt en alsnog ervoor kiest om hier te blijven en met me te praten, maar de volwassen vrouw in mij weet beter dan dat.
Hij doet waar hij zin in heeft en houdt daarbij geen rekening met mij. Dat was twee weken geleden al zo en dat is niet veranderd. Het gaat ook niet veranderen, want het is hoe hij is. Dit is de echte persoon achter het masker, niet de eigenzinnige en beschermende alfa-man die hij me heeft voorgeschoteld en waar ik als een blok voor viel.
Voor de deur van mijn kamer blijf ik even staan, want dit doet toch meer met me dan ik wil toegeven. Tot twee keer toe dacht ik al mijn spullen te zijn kwijtgeraakt en beide keren heeft hij ervoor gezorgd dat dat niet zo is. Het is een feit, maar ik weet niet goed wat het betekent. Zijn penthouse is groot genoeg, dus hij had vast geen last van mijn spullen. Misschien was hij zelfs vergeten dat ze hier stonden, totdat ik ernaar vroeg. Of hij was in de afgelopen twee weken in zijn andere woning, in Marseille, en heeft gewoonweg geen tijd gehad om alles te dumpen.
En dan is er nog een vierde gedachte die met me flirt, maar die is te gevaarlijk om toe te laten.
Misschien, héél misschien, heeft hij alles bewaard omdat hij wel iets om me geeft.
Ik schud mijn hoofd naar die gedachte, want het is roekeloos om mezelf open te stellen voor zulke ideeën. Mijn keuze is gemaakt, en daar kan niets of niemand nog iets aan veranderen. Ik kies voor mezelf. Dat deed ik al toen ik Dennis verliet, maar ik was daarna even vergeten hoe ik moest leven. Ik wil mezelf niet langer opsluiten en ik wil al helemaal nooit meer buigen voor een man die me zo veel pijn heeft gedaan. Dan blijf ik nog liever de rest van mijn leven vrijgezel.
Na een diepe inademing duw ik de deur van de kamer open en ik druk mijn voortanden in mijn onderlip als ik alle dozen zie staan. Het raakt me toch weer, want dit is gewoon mijn hele leven in een klein kamertje gepropt.
Shit.
Ik heb net beweerd dat ik hem nooit meer wil zien, maar ik kan niet alles meenemen. Eén doos kan ik wel dragen en die zou ik dan moeten vullen met de belangrijkste spullen, maar het duurt een eeuwigheid om dat allemaal uit te zoeken. Ik kan niet urenlang in zijn penthouse rondhangen, want dan had ik net zo goed kunnen instemmen met dat half uur wachten.
Ik pak een willekeurige doos en gooi de inhoud ervan op het tweepersoonsbed, dat een tel later vol ligt met jurkjes en rokjes. Hoe moet ik in godsnaam kiezen wat ik mee wil nemen en wat ik voorgoed achterlaat?
‘Rose…’
Ik schrik me dood als ik plots zijn stem achter me hoor en laat de lege verhuisdoos uit mijn vingers glippen. Een scherp randje van de doos schuurt langs mijn hand en trekt een van de geïmproviseerde zwaluwstaartjes deels los. ‘Shit,’ sis ik als ik zie dat er vers bloed uit de wond sijpelt. Ik grijp meteen mijn hand vast en oefen met mijn vingers voorzichtig wat druk uit op de wond.
Ryan staat binnen een seconde naast me, pakt mijn gewonde hand vast en drukt er een wit lapje stof tegenaan. Wederom voel ik de tintelingen die zijn aanraking teweegbrengt, maar ik verban ze uit mijn systeem, omdat ze niet langer welkom zijn. ‘Als het blijft bloeden dan breng ik je naar het ziekenhuis.’
‘Overdrijf niet zo,’ mompel ik en ik trek mijn hand los uit de zijne, waarna ik met mijn eigen vingers druk uitoefen met het lapje stof op de wond. Zo te zien is het een van zijn zakdoeken, die hij om de een of andere reden altijd bij zich draagt. ‘Dit stelt niks voor. En jij hebt helemaal geen tijd om me naar het ziekenhuis te brengen,’ zeg ik op een hatelijke toon. ‘Moest je niet weg?’
‘Als je goed had geluisterd, dan wist je ook dat ik zo weer terug ben.’
Ik snuif, want daar gaat het helemaal niet om. Ik wil verdomme boos op hem zijn en het helpt niet als hij opeens zogenaamd aardig gaat doen. ‘Nou, ik kan niet naar het ziekenhuis,’ zeg ik daarom maar en ik neem plaats op de rand van het bed, omdat ik geen spullen in kan pakken zolang de wond bloedt. ‘Dankzij jou heb ik een levenslange angst ontwikkeld voor die plek.’
Hij trekt zijn wenkbrauwen op. ‘Dankzij mij?’
Ik zucht en richt mijn blik op een stapel dozen links van me. ‘En dankzij Dennis,’ geef ik schoorvoetend toe.
‘We moeten het over die avond hebben,’ zegt hij dan en het verbaast me dat hij hier zelf over begint. Mijn verwachting was dat hij er over zou blijven zwijgen, aangezien dat zijn standaard tactiek voor zowat alles lijkt te zijn. Ik voel dat het matras naast me indeukt en vanuit mijn ooghoeken zie ik dat hij naast me plaatsneemt, met ongeveer een armlengte afstand tussen ons in. ‘Ik heb je een hoop uit te leggen.’
Ik knik en baal ervan dat ik niet goed weet wat ik moet zeggen. In mijn hoofd heb ik dit gesprek al ontelbaar keren geoefend en bedacht wat ik allemaal kon zeggen, maar de werkelijkheid is toch altijd anders.
‘Blijf,’ zegt hij dan, niet op een eisende of commanderende toon, maar smekend en een tikkeltje hoopvol. Hij pakt mijn handen vast en ik voel dat hij de zakdoek van mijn wond optilt, waarschijnlijk om te zien of het nog bloedt. Ik kijk niet en houd mijn blik op een topje met panterprint gericht, dat een eindje verderop op de vloer ligt. Ik ben bang dat ik zwicht zodra ik zijn ogen zie. ‘Alsjeblieft, Rose.’
‘Dat kan ik niet,’ fluister ik vol spijt. Ik wil zo verdomd graag blijven en horen wat hij allemaal te zeggen heeft, maar niet op deze manier — niet onder zijn voorwaarden.
In de stilte die volgt sluit ik mijn ogen en doe ik keihard mijn best om mijn tranen te bedwingen, maar ik kan niet voorkomen dat mijn lippen trillen en mijn schouders een beetje schokken. Ik ben bang dat hij boos op me is. Bang dat ik een fout maak. Bang dat ik nu nooit meer achter de waarheid zal komen. Bang dat ik nooit meer het geluk zal ervaren dat ik in die ene week voelde, toen ik met hem was.
Ik wil niet meer bang zijn.
Mijn hele leven wordt bepaald door angst, want ik was altijd bang voor wat er zou gebeuren als ik iets zou doen. Ik kan me nog herinneren dat ik vroeger bang was om te zeggen dat ik geen zin had in de bezoekmomenten met mijn biologische moeder, en toen was ik pas zes jaar oud. Ze kwam negen van de tien keer niet opdagen en dat deed zo veel pijn, dat ik op die leeftijd al bang was om gekwetst te worden. Maar ik was ook bang dat zij me nooit meer wilde zien als ik een keer niet zou gaan, ook al was ze er zelf dan weer niet. Na haar overlijden was ik bang om over haar te praten, bang om haar te vergeten… en toen kwam Dennis in mijn leven en kreeg angst een hele andere betekenis.
Ik kan me niet herinneren dat ik ooit niet bang ben geweest.
‘Het spijt me,’ zeg ik zachtjes.
‘Niet doen.’
Ik verstijf als ik plots zijn vingertoppen tegen mijn wang voel. Hij strijkt een pluk van mijn haren naar achteren en stopt hem weg achter mijn oor. Het is iets wat hij wel vaker deed en het voelt zo vertrouwd, dat het besef over hoe erg ik heb hem gemist weer keihard binnenkomt. We kenden elkaar slechts één week, maar in die zeven dagen heeft hij een onuitwisbare indruk op me gemaakt.
Langzaam draai ik mijn hoofd naar hem toe en zodra mijn ogen de zijne vinden, zie ik de versie van Ryan waarvan ik dacht dat hij niet echt bestond. De neppe versie, mijn versie, met groene glinsteringen in zijn ogen en mondhoeken die zo nu en dan opkrullen. Ik kan het niet helpen dat mijn eigen mondhoeken opkrullen bij de gedachte aan zijn zeldzame maar o zo prachtige lach.
Is het dan toch niet allemaal nep?
Is er misschien een héél klein stukje van die versie wel echt?
Of is het naïef om dat te denken?
Zijn vingers strijken nog een keer over mijn huid, bij mijn jukbeen en omlaag over mijn wang naar mijn mond. Ditmaal zijn er geen losgevallen plukjes haar die hij achter mijn oor kan stoppen. Zijn duim streelt langs mijn onderlip en zijn ogen volgen de beweging die hij maakt, ze worden wat donkerder als mijn mond een klein beetje open zakt en ik haperend wat lucht naar binnen zuig.
Ik wil hem zoenen.
De gedachte flitst als een bliksemschicht door mijn hoofd en laat een onrustig, rommelend gevoel in mijn lichaam achter. Ik weet dat het verkeerd is, dat hij helemaal niet van zoenen houdt en ik zo hard mijn best doe om hem te haten, maar elke centimeter van mijn huid tintelt en ik heb mezelf nog nooit eerder zo hard moeten bedwingen om iets niet te doen.
Misschien moet ik het gewoon doen.
Misschien moet ik gewoon…
De luchtbel waarin ik rondzweef wordt abrupt stuk geprikt als hij zijn hand wegtrekt, zijn keel schraapt en kort met zijn hoofd schudt. ‘Ik moet echt gaan,’ mompelt hij, waarna hij overeind komt. ‘Ik ben over een half uur terug.’
Ik weet niet waarom hij dat nog een keer zegt, want ik heb hem al duidelijk gemaakt dat ik niet op hem blijf wachten. Misschien gelooft hij me niet en denkt hij dat ik te zwak ben om mijn eigen woorden na te komen.
Waarschijnlijk heeft hij gelijk.
Nee. Ik ga nu verdomme ook echt voor mezelf kiezen.
Niet veel later hoor ik de voordeur van het penthouse met een knal dichtvallen en ik blijf wederom alleen achter, met enkel mijn gedachten als gezelschap.