Hoofdstuk 14
Rose
Blijven.
Vertrekken.
Blijven.
Vertrekken.
In gedachten pluk ik een madeliefje kaal, in de hoop dat het me zal helpen om een beslissing te nemen. Het helpt niet. Niets helpt. Voor mijn gevoel zit ik minutenlang besluiteloos op het bed in mijn kamer en kan Ryan elk moment weer terugkomen.
Naast me staat een verhuisdoos die ik heb gevuld met mijn spullen en om me heen is het een grote puinhoop. Ik wilde de doos zo snel mogelijk vullen en was daardoor niet echt bezig met hoe de kamer er daarna uit zou zien. Overal liggen kleren, schoenen en dingen waarvan ik niet eens wist dat ze in de dozen zaten. Het is denk ik best asociaal om dit zo achter te laten, dus ik besluit wat rondslingerende kleren op te rapen en terug in een doos te proppen. Ik geef toe dat ik dat ook deels doe om tijd te rekken, want ik weet echt niet wat ik moet doen.
Op het bed leg ik een jeans apart die ik zo aan wil trekken en ik ga opzoek naar een bijpassende top. Als ik een zwart lapje stof optil waarvan ik denk dat het een shirt is, glipt er iets tussenuit dat met een hard gekletter op de vloer belandt.
Ik slik als ik zie dat het de halsketting is die ik jaren geleden van Dennis heb gekregen. Het is een dun, zilveren kettinkje met een lichtroze hart als hanger, gemaakt van rozenkwarts, en ik herinner me de dag waarop hij dit aan me gaf nog heel goed.
Het was een maandag, de dag nadat hij me voor het eerst had geslagen. We hadden op zondagmiddag bij mijn ouders gegeten en Eric had een flauwe opmerking over Dennis gemaakt – ik weet niet eens meer precies wat – waar ik om moest lachen. Compleet onverwachts haalde hij naar me uit toen we thuis kwamen. Achteraf gezien, na alles wat ik daarna nog heb meegemaakt, was het helemaal geen harde klap. Het liet niet eens een blauwe plek achter, maar ik weet nog goed hoe erg ik ervan schrok. Vlak voordat hij me deze ketting gaf wist ik zeker dat ik hem ging verlaten. Ik liet me echter omkopen door een stom sieraad, dat hij speciaal voor mij had uitgezocht, omdat rozenkwarts voor onvoorwaardelijke liefde staat en hij daarmee aan mij wilde laten zien hoeveel hij van me hield.
Wat een bullshit.
Ik raap de ketting op en zie dat er een barst in het midden van het roze hartje zit. Hoe toepasselijk. Het gevoel dat ik krijg nu ik dit vasthoud is niet aangenaam. Ik weet dat het maar een ketting is, maar voor mij staat dit symbool voor een negatief keerpunt in mijn leven. Dankzij dit stomme ding ben ik gebleven, iets wat me duur is komen te staan.
Ik loop naar een kleine prullenbak in de hoek van de kamer, trap op het pedaal om de klep te openen en flikker het sieraad erin, want plots weet ik het zeker: ik ga hier niet blijven. Destijds heb ik mijn onderbuikgevoel genegeerd en bleef ik elke keer weer opnieuw, maar dat ga ik nu niet doen.
Ik gris een willekeurig topje uit een doos, pak de jeans van het bed en stap over mijn kleren heen naar de aangrenzende badkamer. Als ik mezelf in de reflectie van de spiegel zie die boven de wasbak hangt, schrik ik een beetje. De make-up die ik gisteren droeg is verdwenen en mijn haren zien eruit alsof ze met de verkeerde shampoo zijn gewassen. Ze zijn pluizig, drie keer zo volumineus en achter mijn linkeroor zit een bol van klitten. Ik zie er uit alsof ik met natte haren ben gaan slapen, zonder er eerst een borstel doorheen te halen of er een vlecht in te maken. Dat doe ik normaal nooit, want ik weet dat het gevolg een mega bad hair day is.
Het is zo gek dat ik me niets meer kan herinneren van gisteravond en vannacht en ik vraag me af of mijn geheugen van plan is om ooit nog terug te keren. Misschien is het beter als dat niet gebeurt, want ik ben er vrij zeker van dat ik seks heb gehad met Ryan en het zal alleen maar lastiger voor mezelf zijn om afstand van hem te houden als ik me alle details daarvan herinner.
Gelukkig hoef ik geen blauwe plekken meer te camoufleren en dus heb ik mezelf binnen tien minuten redelijk gefatsoeneerd en sjok ik met een zware verhuisdoos door het penthouse. Het zal ruim een uur lopen zijn naar Erics huis en ik weet niet zeker of me dat lukt met al deze bagage, maar ik zal wel moeten.
Bij de voordeur aangekomen zet ik de doos even op de grond, zodat ik mijn handen vrij heb om de deur te openen. Ik leg mijn hand op de deurklink, duw hem omlaag en… niks. Er komt geen beweging in. Ik probeer het nog een keer, ditmaal met iets meer kracht, maar het verandert niets.
Heeft hij me serieus alweer opgesloten?
Oké, niet direct in paniek raken. Ik slik, haal rustig en diep adem en beweeg de klink nog een keer omlaag. Na drie keer proberen kan ik niet anders dan concluderen dat hij inderdaad de deur heeft afgesloten en ik geen kant op kan.
Klootzak!
Er stond al een aanzienlijk aantal rode vlaggen achter zijn naam, maar met deze gebeurtenis kan ik er een rood spandoek aan toevoegen. Dat maakt me nog zekerder van mijn besluit om te vertrekken en het laatste beetje twijfel is nu ook helemaal weg. Helaas heb ik daar geen klote aan als die verdomde deur niet opent.
Gefrustreerd schop ik tegen de doos en ik slaak een grommende zucht. Ik probeer te bedenken wat ik nu kan doen, maar ik kan slechts één optie bedenken en dat is wachten tot hij terugkomt. Ik haat het dat hij de macht heeft overgenomen en al mijn keuzemogelijkheden heeft afgepakt.
Mokkend loop ik naar de twee witte bankstellen en neem met over elkaar geslagen armen op een van de twee plaats. Ik heb geen idee hoeveel tijd er precies is verstreken sinds Ryan is vertrokken, maar als hij daadwerkelijk binnen een half uur terug zal zijn, dan kan het niet heel lang meer duren.
Ik wacht… en wacht. Mijn ergernis zorgt ervoor dat elke minuut aanvoelt als een uur en tegen de tijd dat ik eindelijk een geluid hoor bij de deur, heeft mijn boosheid zich zo ver opgestapeld dat ik geneigd ben om de karaf met cognac, die op de salontafel staat, naar zijn hoofd te gooien. Ryan verschijnt in de deuropening en struikelt over de doos die ik daar heb achtergelaten. Net goed, denk ik bij mezelf, en ik vind het jammer dat hij niet daadwerkelijk vol op zijn plaat gaat.
Ik kom overeind, want ik ben niet van plan om hier nog een minuut langer te blijven. Het kan me niet eens meer schelen wat hij te zeggen heeft, want niets kan goedpraten dat hij me alwéér heeft opgesloten in zijn hotelkamer. Dit zijn dingen die slechte mensen doen – mensen zoals Dennis, en blijkbaar ook Ryan – en daar wil ik niets mee te maken hebben.
Ryan trekt nietsvermoedend de voordeur van het penthouse dicht, draait zich naar me om en houdt een witte, papieren zak omhoog in zijn hand. ‘Ik heb een ontbijt voor je.’
Ik snuif-lach en vraag me af of hij echt zo dom is, of enkel doet alsof. ‘Ik hoef je stomme ontbijt niet, idioot. Open die deur, want ik wil naar huis.’
Hij blijft met zijn rug tegen de deur staan en bekijkt me met die donkere, ondoordringbare ogen terwijl ik hem nader. ‘We moeten eerst praten.’
Ik negeer zijn opmerking, kom een meter voor hem tot stilstand en buk om de verhuisdoos met spullen op te tillen. Nog voordat ik de kans krijg om mijn vingers door de gaten aan de zijkant van de doos te steken, pakt hij mijn bovenarm vast en trekt me terug omhoog. ‘Laat me los,’ snauw ik, mijn schouder wild heen en weer bewegend, al weet ik ook dat het geen enkele zin heeft. Aan alles voel ik dat hij niet van plan is om me te laten gaan, maar dat betekent nog niet dat ik me daar zomaar bij ga neerleggen. Ik ben het zat dat er altijd wel een man is die mijn autonomie van me probeert af te nemen, alsof ik geen zeggenschap heb over mijn eigen lichaam.
Hij trekt me mee naar de witte bankstellen en hoewel hij niet veel kracht gebruikt, zorgt mijn eigen verzet ervoor dat mijn arm alsnog pijn doet. ‘Rose, stop hiermee,’ zegt hij geërgerd als ik mijn hakken tegen de vloer druk en hij meer moeite moet doen om ons vooruit te krijgen. ‘Ik wil je geen pijn doen.’
‘Dan laat me los,’ bries ik, maar het is tevergeefs. Ik merk dat hij meer kracht gebruikt en het enige wat ik nog kan doen om te voorkomen dat hij me meesleurt, is mezelf zwaar maken en op de vloer laten zakken.
Hij slaakt een zucht en laat mijn arm los, om vervolgens naast me te hurken, de zak met mijn ontbijt op de grond te gooien en me op te tillen. Of nou, dat probeert hij, maar waar hij me twee weken geleden nog kon optillen en over zijn schouder kon gooien alsof ik niets woog, kost het hem nu overduidelijk moeite en zie ik aan zijn gezicht dat hij pijn verbijt.
Ik hang vervolgens in een erg ongemakkelijke houding in zijn armen en waarschijnlijk zou ik met een klein beetje verzet mezelf los kunnen wurmen, maar kijkend naar zijn strak opeengeklemde kaken durf ik het niet meer. Het is overduidelijk dat ik hem pijn doe – of eigenlijk doet hij zichzelf pijn – en ik wil het niet erger maken dan het is.
‘Wat is er met jou aan de hand?’ vraag ik als hij me op de witte bankstellen laat zakken.
‘Niks,’ mompelt hij en hij loopt terug naar de plek waar hij me net van de vloer raapte, om de witte, papieren zak op te rapen.
‘Ik zie toch dat je pijn hebt,’ dring ik aan.
‘Er is niks.’ Hij loopt terug naar de bankstellen en gooit de witte zak met een klap op de salontafel. Daarna loopt hij naar een kast, waar hij een tumbler uit pakt, die hij vervolgens deels vult met de amberkleurige drank uit de karaf die op tafel staat. ‘We moeten praten,’ zegt hij en hij brengt het glas naar zijn lippen. ‘Daarna mag je gaan.’
Ik kijk toe hoe hij de inhoud van zijn glas in één keer achterover gooit en vraag me af hoe laat het eigenlijk is. Er hangt nergens een klok in dit penthouse – in ieder geval niet voor zover ik heb gezien – en aangezien ik mijn telefoon gisteren thuis heb gelaten heb ik geen idee welk tijdstip het is, maar ik vermoed dat het veel te vroeg is om sterke drank te nuttigen. ‘We hadden net kunnen praten, maar jij koos ervoor om weg te gaan.’
‘Ik moest iets doen.’ Hij vult zijn glas voor een tweede keer en ik wil er eigenlijk iets van zeggen, maar bedenk me net op tijd dat het me geen moer aangaat wat hij wel en niet doet. Ik stond immers op het punt om te vertrekken. ‘Eet.’ Hij wijst met het gevulde glas in zijn hand naar de witte zak. ‘Ik heb niet voor niets ontbijt voor je gehaald.’
Ik kijk hem met opgetrokken wenkbrauwen aan en sla mijn armen over elkaar. ‘Ik heb je niet gevraagd om eten voor me te halen.’
‘Nee, blijkbaar heb je dat in de afgelopen weken aan niemand gevraagd.’ Zijn ogen gaan op een minachtende manier over mijn lichaam en ik ga een beetje verzitten, want ik voel me zwaar ongemakkelijk onder zijn bekritiserende blik. ‘Heb je überhaupt iets gegeten sinds de laatste keer dat ik je zag?’
Wow. Mijn mond valt van ontsteltenis open en ik kan niet geloven dat hij dat echt zegt. Ik geef toe dat ik in de afgelopen twee weken niet bijzonder goed voor mezelf heb gezorgd en mijn eetlust bleef vaak uit, maar ik had verdomme wel iets anders aan mijn hoofd dan me bezig te houden met een gezond voedingspatroon. ‘Bah, wat ben jij een lul,’ snauw ik naar hem. Ik kijk opzij, naar de grote ramen die uitzicht bieden op het dakterras, omdat ik geen zin meer heb om naar zijn veel te knappe gezicht te kijken.
Naast me hoor ik Ryan zuchten en vanuit mijn ooghoeken zie ik dat hij vlak voor me plaatsneemt op de salontafel. De witte zak kraakt als hij hem optilt en voor mijn neus houdt. Blijkbaar is hij niet van plan om dit eet-gedoe los te laten, wat mijn koppigheid enkel voedt om het te blijven weigeren. ‘Kun je je al iets herinneren van vannacht?’
Ik draai mijn hoofd en negeer de witte zak die hij nog steeds voor me houdt. Ik ruik iets van vis – tonijn of zo – en mijn maag smeekt me rommelend om het eten van hem aan te nemen, maar dat doe ik niet. Fuck hem. ‘Wat doet het er toe?’ antwoord ik eigenwijs, terwijl ik mijn best doe om hem net zo minachtend aan te kijken als hoe hij mij net aankeek. Waarschijnlijk ben ik er minder goed in als hij. ‘Het is wel duidelijk wat er is gebeurd en ik denk niet dat ik me dat wil herinneren.’
Hij fronst, lijkt even verward te zijn over mijn woorden en opent dan de zak, om er een klein flesje sap uit te halen. Ik draai mijn hoofd weer weg als hij de dop ervan afdraait en het flesje naar me uitreikt.
‘Rot op met je eten,’ snauw ik.
‘Het is drinken.’
Ik rol met mijn ogen. Irritante betweter.
‘Wil je me iets beloven?’
Ik stoot een lachje uit. ‘Nee.’
Serieus, wat denkt hij nou? Dat hij ook maar iets te zeggen heeft over wat ik wel en niet eet? Het gaat hem niets aan en daarnaast is hij wel de laatste persoon die me mag bekritiseren op een ongezonde levensstijl, aangezien hij niets anders lijkt te drinken dan die gore cognac.
‘Je moet me beloven,’ gaat hij onverstoord verder, ‘dat je direct naar me toe komt als je je iets herinnert van vannacht.’
Het verwart me dat hij opeens hierover begint en ik draai beduusd mijn hoofd. ‘Wat?’
‘Als je je iets herinnert van vannacht, dan—’
‘Ik hoorde wel wat je zei,’ onderbreek ik hem kribbig. ‘Ik bedoel waarom? Wat moet ik me herinneren?’
‘Dat kan ik je niet vertellen.’
Ik rol met mijn ogen, schud mijn hoofd en kijk maar weer eens naar het dakterras. ‘Whatever,’ murmel ik. Ik ben dit geheimzinnige gedoe meer dan zat. Ik ben hem op dit moment meer dan zat. ‘Ik wil gaan.’
‘Beloof het me.’
‘Ja-ha,’ verzucht ik, ook al ga ik dat echt niet doen. Eerlijk gezegd hoop ik dat mijn geheugen nooit meer terugkomt en ik deze avond, nacht en dag voor altijd zal vergeten — dat ik hem voor altijd vergeet. ‘Nou, dan ga ik maar.’ Ik weet niet eens waarom ik het aankondig. Misschien hoop ik stiekem dat hij nog iets zal doen om me tegen te houden, al zal ik pissig zijn als hij dat daadwerkelijk doet.
Ik kom overeind en Ryan doet hetzelfde, waardoor we best dicht tegenover elkaar staan. Zijn houtachtige geur dringt mijn neusholten binnen en in tegenstelling tot eerder vanochtend, is nu ook het vleugje cognac duidelijk aanwezig. Hij houdt het flesje sap nog steeds in zijn hand en draait de dop er weer op. ‘Ik breng je,’ oppert hij.
‘Nee.’
‘Het was geen vraag, Rose.’
Ik grom geërgerd en zet een stap opzij, zodat ik hem kan passeren, maar de ruimte tussen hem en de bank is te klein. Ik slaak een overdreven zucht. ‘Mag ik verdomme ook nog iets zelf bepalen?’
Mijn vraagt wordt niet beantwoord, maar hij zet wel een stap opzij en pakt de witte zak van de salontafel. Hij stopt het flesje erin loopt zonder nog iets te zeggen voor mij uit naar de deur. Blijkbaar is dat het antwoord op mijn vraag, want nee, ik mag niks zelf bepalen.
Ik wil de verhuisdoos met mijn spullen optillen, maar ook dat mag ik niet, want Ryan is me voor. Hij legt de zak met mijn ontbijt op de doos en tilt hem op. ‘Als je meer spullen nodig hebt, dan mag je die altijd komen halen,’ vertelt hij me, terwijl hij de doos onder een arm vastklemt en met zijn andere hand de voordeur van zijn penthouse opent. ‘Ik neem aan dat je niet alles kwijt kunt bij je broer, dus het mag ook hier blijven staan, zolang als je wil. Ik heb er geen last van.’
Ik kijk hem aan en vraag op een hatelijke en spottende toon: ‘Zat er spraakwater in die whisky?’ Pas dan realiseer ik me wat hij zegt. ‘Hoe weet jij dat ik bij mijn broer woon?’
Zijn mondhoek krult een beetje op. Shit. ‘Het valt me tegen dat je nog steeds denkt dat ik whisky drink.’
Ik kijk snel weg, want die bijna-lach laat mijn gedachten afdwalen naar plekken waar ik beter niet naartoe kan gaan. ‘Houd je me in de gaten of zo?’ vraag ik, omdat het natuurlijk wel vreemd is dat hij weet waar ik woon.
Of wellicht is het helemaal niet vreemd, aangezien hij al langer alles van me weet. Toen ik hem leerde kennen wist hij ook wie mijn vriend was, hoe oud ik ben en waar ik werk. Misschien laat hij me schaduwen door een privédetective, net zoals Eric bij Dennis liet doen.
Hij loopt door de deuropening en kijkt kort over zijn schouder naar me. Ik denk een kleine groene schittering in zijn ogen op te merken, maar dat weet ik niet zeker. ‘Zou je dat erg vinden?’
Ik bijt op mijn lip, terwijl ik hem naar de gang volg en even nadenk over die vraag, vooral omdat ik het gevoel heb dat ik het erg zou moeten vinden. De waarheid is dat het me helemaal niet verontrust. ‘Ja,’ lieg ik echter. ‘Wie vindt het nou leuk om een stalker te hebben?’
Ik, blijkbaar.
Hij trekt de deur dicht, maar ik loop zonder op hem te wachten naar de liften. Ik heb echt even wat afstand van hem nodig. Het is verdomd verwarrend hoe hij zich nu gedraagt, want hij laat net nu de versie van zichzelf zien die ik zo leuk vind en waar ik als een blok voor ben gevallen. Ik moet echter voor ogen houden dat hij niet altijd zo is.
Helaas is de afstand maar van korte duur, want hij beent me al bij voordat we de liften bereiken, dus ik heb hooguit drie seconden de tijd om mezelf te kalmeren. Wat dus betekent dat ik allesbehalve kalm ben.
Voor het eerst ben ik dankbaar dat Ryan een man van weinig woorden is, want de hele weg naar beneden zegt hij geen woord. Het nadeel is dat mijn rommelende maag nu wel luid te horen is. De geur van het eten in de witte zak wakkert mijn honger aan en activeert mijn speekselklieren. Gelukkig zegt hij er niets van, al weet ik zeker dat hij het hoort.
Het is een opluchting als na een eeuwigdurende tijd in de lift het deuntje klinkt en de deuren openschuiven. Ik loop voor Ryan de lift uit, aangezien hij de verhuisdoos nog moet optillen en ook dat hem meer moeite kost dan ik van hem gewend ben. Ik vraag me nog steeds af wat er met hem aan de hand is, maar vertik het om ernaar te vragen. Ik wil helemaal niks meer van hem weten en ga hem uit mijn hoofd verbannen.
Dat is wat ik mezelf wijsmaak, totdat we langs de balie lopen en de roodharige receptioniste hem roept. ‘David, heb je heel even?’
Ze noemt hem David, niet Ryan. Het zou me niet moeten verbazen dat ze hem zo noemt, want dat deed ze twee weken geleden ook al, en het zou al helemaal niet mijn nieuwsgierigheid moeten prikkelen, maar na het gesprek met rechercheur Paquay weet ik niet meer wat ik moet denken.
Ryan – of David – loopt naar de balie en zegt kortaf dat ik even op hem moet wachten. Dat doe ik liever niet, maar hij draagt een doos met mijn spullen en daarnaast wil ik nu ook wel weten hoe het echt zit.
‘Waarom noemt zij je David?’ val ik daarom meteen met de deur in huis als hij zijn gesprek met de roodharige heeft afgerond en we naar de ingang van het Palacio hotel lopen.
‘Dat weet je,’ antwoordt hij kortaf. Hij duwt de glazen deur open en wacht tot ik naar buiten loop.
Ik passeer hem en werp hem zijlinks een weifelende blik toe. Misschien moet ik gewoon mijn mond houden en hem uit mijn leven verbannen, zoals ik al de hele tijd van plan ben, maar ik kan het niet. Ik kan dit niet laten rusten. ‘Het is toch raar dat zo veel mensen denken dat jij je broer bent?’ vraag ik en ik blijf staan als ik buiten ben, mijn ogen op de zijne gericht. ‘Of is het raar dat ik denk dat je Ryan bent?’
Hij snuift en wil doorlopen, maar ditmaal ben ik degene die zijn weg blokkeert door snel een stap opzij te zetten en mijn handen tegen de doos te leggen.
‘Wie ben je nou eigenlijk?’