Hoofdstuk 4
Rose
Ik blader wat door een tijdschrift dat op de grote tafel in de wachtkamer van het politiebureau ligt. Mijn handen zijn alweer klam en hoe vaak ik mijn handpalmen ook afveeg, het zweet blijft uit mijn poriën sijpelen.
Toen ik gisteren rechercheur Paquay aan de lijn kreeg, kon ik enkel hallo zeggen en toen viel mijn telefoon uit. Eerlijk gezegd was ik wel blij dat ik daardoor gemakkelijk van hem af was, maar toen ik terugliep naar het crematorium kwam ik hem vlak voor de ingang weer tegen. Het leek alsof hij volop gebruik maakte van het moment waarop hij me alleen trof en hij dwong min of meer af dat ik hem vandaag zou treffen.
Ik was te laf om nee te zeggen, dus hier zit ik dan.
Zuchtend kijk ik op naar de klok die een eindje verderop aan de muur hangt en ik veeg mijn klamme handen weer af aan mijn jurk. Het is twee minuten voor drie en ik heb om drie uur een afspraak met meneer Paquay. Ik weet niet goed of ik hoop dat hij me langer laat wachten of dat ik wil dat hij me nu komt halen. Het voelt alsof ik hier niet klaar voor ben, maar tegelijkertijd wil ik er ook zo snel mogelijk vanaf zijn.
Welke vragen gaat hij stellen?
Kan ik alles beantwoorden?
Wil ik alles beantwoorden?
‘Mevrouw Porter.’
Ik verstijf als ik de brommende stem van de rechercheur hoor en voel de spanning tussen mijn schouderbladen trekken. Had hij me maar wat langer laten wachten, want nu het zover is voel ik dat ik er écht nog niet klaar voor ben.
Heel even sla ik mijn ogen neer en adem diep in door mijn neus, omdat ik weet dat dit iets is waar ik niet voor kan weglopen. Ik moet dit doen. Het is een vorm van afsluiting die ik nodig heb en een kans om in ieder geval de waarheid over Dennis te vertellen. Of hij gestraft zal worden weet ik niet, maar ik zou het mezelf niet vergeven als ik hem zomaar overal mee laat wegkomen. Ik moet het op zijn minst proberen.
Dus ik draai mijn hoofd, glimlach vriendelijk naar de rechercheur en schuif mijn stoel naar achteren. Nadat ik met trillende handen mijn handtas van de grond heb geraapt, loop ik naar hem toe. Hij draagt exact dezelfde outfit als gisteren, alleen ontbreekt nu zijn beige jas en zijn vaalwitte overhemd bevat een vale bruingele vlek. Ik vermoed dat het een opgedroogde koffievlek is.
‘Dag, mevrouw Porter.’ Hij knikt kort en maakt een klein, zwaaiend gebaar met zijn hand. ‘Loop maar mee.’
Met onstabiele benen en klamme handen volg ik hem naar de gang waar ik drie weken geleden ook ben geweest, toen ik aangifte kwam doen tegen Dennis. Ik vraag me af of ik daar nog iets over ga horen en neem me voor om de rechercheur er zo naar te vragen, mocht hij er zelf niet over beginnen.
Hij opent de deur van een verhoorkamer waar opvallend veel licht naar binnen schijnt. In mijn herinnering was de vorige verhoorkamer juist erg donker en kil. Hier zijn de lamellen voor het enkele raam opzij geschoven en de bescheiden zomerzon straalt zijn warmte en licht naar binnen. Het voelt nu al minder beklemmend dan de vorige keer en dat is een opluchting. Wellicht valt de rest dan ook wel mee, al durf ik daar niet te erg op te hopen.
‘Neem plaats.’ Rechercheur Paquay blijft in de deuropening staan en maakt wederom een zwaaiende beweging met zijn hand, ditmaal in de richting van de rechthoekige tafel die in het midden van de kamer staat.
Links op de tafel liggen wat spullen, waaronder een zwarte map en een brillenkoker, dus ik loop vanzelfsprekend naar de andere zijde en trek een van de stoelen naar achteren. Ik ga zitten en leg mijn handtas op mijn schoot, de rechercheur neemt tegenover me plaats. Voor zijn neus staat een mok met dampende koffie en ik heb meteen spijt dat ik zelf geen bekertje water of zo uit de wachtruimte heb meegenomen. Mijn keel is nu al gortdroog en we zijn nog niet eens begonnen met praten.
Hij pakt het bruinleren brillenkokertje van tafel en haalt er een klein montuur en een brillendoekje uit. ‘Fijn dat u alsnog zo snel kon komen.’ De woorden komen brommend uit zijn mond, alsof hij een script voorleest en niet over de beste acteertalenten beschikt. Hij doet ook niet bepaald zijn best om oprecht te klinken en hij kijkt me niet aan, omdat hij het te druk heeft met het oppoetsen van zijn brilglazen.
Ik hum zacht en wiebel wat heen en weer om een comfortabele houding aan te nemen, maar die kan ik niet echt vinden. Misschien had ik mijn handtas op de grond moeten leggen, maar het voelt een beetje te laat om dat alsnog te doen, dus in plaats daarvan friemel ik wat aan het hengsel.
‘Laten we maar direct van start gaan,’ zegt hij als hij het brilletje op zijn neus zet en een paar keer knippert, alsof hij zijn zicht scherp moet stellen. Hij slaat de zwarte map open en onthult een stapel papieren. Dan pas kijkt hij me aan, zijn ogen lichtjes samengeknepen achter het kleine montuur en een uiterst serieuze gezichtsuitdrukking. ‘Ik wil het met u hebben over wat er in de nacht van 31 mei heeft plaatsgevonden in het academisch ziekenhuis.’
Ik knik kort.
Oké, daar gaan we dan.
‘Op de avond zelf is er een verklaring afgenomen door de aanwezige agenten,’ gaat hij verder, al wist ik dit natuurlijk al. Kort nadat er werd geschoten zijn Eric, ik en andere aanwezigen ondervraagd door twee agenten. ‘Daarin staat dat er sprake was van onenigheid tussen u en meneer De Jong.’
‘We hadden ruzie, ja,’ bevestig ik.
‘Kunt u mij daar iets meer over vertellen?’
Ik adem langzaam in en denk terug aan het moment dat ik de familiekamer in het ziekenhuis binnenliep, nadat ik met mijn moeder bij Celine en Luc was gaan kijken. Dennis zat daar opeens, alsof hij onderdeel was van mijn familie. De woede en misselijkheid die ik toen voelde borrelt weer omhoog, maar ik probeer het te onderdrukken, want anders kan ik niet meer praten. Ik schraap zachtjes mijn keel. ‘Dennis wilde niet accepteren dat ik hem had verlaten,’ vertel ik ietwat aarzelend. ‘Mijn familie wist nog niet dat we uit elkaar waren en ze hadden hem ook gebeld, toen mijn zus betrokken was bij een ongeluk. Vandaar dat hij al in het ziekenhuis was toen ik aankwam.’
‘U was vrij laat daar. Klopt dat?’
Ik knik.
‘Hoe kan dat?’
Mijn wenkbrauwen schieten een klein beetje omhoog en ik knipper een paar keer. ‘Ik eh… ik was in het buitenland,’ antwoord ik zo nonchalant mogelijk, ook al voel ik me behoorlijk opgelaten door deze vraag. Waarom wil hij dit weten?
‘In het buitenland?’ herhaalt hij met een doordringende, vragende blik. Hij leunt naar achteren in zijn stoel en slaat zijn armen over elkaar, wachtend tot ik iets zeg.
Ik friemel onder de tafel aan een hangertje van mijn handtas. ‘In Frankrijk.’
‘Waar in Frankrijk?’
‘Marseille.’
‘Wat deed u daar?’
Hij vuurt de vragen op me af alsof we een spelletje 30 seconds aan het spelen zijn en het maakt me bloednerveus. Al heeft dat wellicht ook te maken met wat hij vraagt, want ik kan niet de volledige waarheid vertellen. Als ik dat doe, dan moet ik opbiechten dat de man waarmee ik in Marseille was, dezelfde man is die Dennis heeft neergeschoten en dat ik dus tegen de agenten in het ziekenhuis heb gelogen, toen ik vertelde dat ik geen idee had wie hij was.
‘Ik eh… Geen idee.’ Ik breng mijn hand omhoog en krab met mijn nagels over de huid van mijn hals. ‘Doet dat ertoe? Ik dacht dat dit ging over wat er die nacht in het ziekenhuis is gebeurd.’
Zijn hoofd gaat twee keer in een langzaam knikkende beweging op en neer. ‘Dat klopt.’ Hij trekt zijn wenkbrauwen op, alsof hij zonder woorden duidelijk wil maken dat ik nu weer aan de beurt ben om iets te zeggen.
Ik weet niet wat ik moet zeggen, dus ik kijk hem angstig en vertwijfeld glimlachend aan.
‘Wat deed u in Marseille, mevrouw Porter?’ vraagt hij nog een keer.
Ik sla mijn ogen neer en stop een pluk haar weg achter mijn oor, terwijl ik overweeg wat ik zal antwoorden. De waarheid is dat Ryan me min of meer tegen mijn wil mee heeft genomen naar Frankrijk, maar als ik terugdenk aan de geweldige dag die we samen hebben gehad, voelt het verkeerd om dat op die manier uit te spreken — ook al heeft hij me daarna keihard belazerd. ‘Ik was op een soort citytrip,’ maak ik er daarom maar van en om die leugen te versterken, gooi ik er meteen nog een leugen bovenop. Ik besluit dat het ook beter is om de rechercheur weer aan te kijken, anders is het meteen overduidelijk dat ik alles uit mijn duim zuig. ‘Ik moest er even tussenuit, vanwege mijn relatiebreuk met Dennis.’
Hij kijkt me zo’n vijf seconden lang zwijgend aan en ik wacht op het moment waarop hij zal zeggen dat hij me niet gelooft, maar dat doet hij niet. ‘Ik heb meneer De Jong ook gesproken,’ zegt hij dan en hij richt zijn blik op de stapel papieren voor zijn neus. Hij slaat een paar bladzijden om. ‘Hij verklaart dat u een affaire had.’
‘Dat is niet waar.’ Ik snuif, schud verontwaardigd mijn hoofd en sla mijn armen over elkaar. Eerlijk gezegd verbaast het me niet eens dat Dennis dit heeft gezegd, maar ik vind het alsnog een kutstreek. ‘Dennis had zelf maandenlang een affaire met een andere vrouw.’
‘Klopt,’ antwoordt de rechercheur tot mijn verbazing. ‘Dat heeft hij verteld. Met ene…’ Hij werpt een blik op zijn papieren en drukt met zijn wijsvinger tegen een stukje tekst. ‘… Juliet Castro.’
‘Ja,’ zeg ik beduusd, me afvragend wat Dennis nog meer heeft verteld.
Is dat de reden waarom deze man me naar mijn tripje naar Marseille vraagt?
Heeft Dennis hem al verteld over Ryan en zit ik hier enkel om zijn verhaal te bevestigen?
Dat stoot me tegen de borst, want ik wil helemaal niets bevestigen wat Dennis kan helpen. Ryan mag ons dan wel allebei belazerd hebben, wat Dennis in al die jaren heeft gedaan is nog steeds honderdmaal erger. Ik zou het echt vreselijk vinden als Dennis hier als slachtoffer uitkomt en Ryan als dader. Oké, ja, hij is degene die heeft geschoten en ik snap dat dat volgens de wet niet mag, maar het is een van de weinige dingen waar ik hem oprecht dankbaar voor ben.
‘Hoe lang wist u al dat meneer De Jong een affaire had?’ vraagt de rechercheur en hij pakt een pen op die naast zijn map ligt, alsof hij klaar zit om aantekeningen te maken. Het maakt me nerveus en geeft me het gevoel dat ik mijn woorden zorgvuldig uit moet kiezen.
‘Een paar dagen,’ antwoord ik en besluit dat het waarschijnlijk beter is om zo dicht mogelijk bij de waarheid te blijven, zonder dat ik Dennis daarmee help. ‘Mijn eh… mijn broer had een detective ingehuurd, omdat hij vermoedde dat Dennis vreemdging, maar hij kon het niet bewijzen. Ongeveer een week voor de schietpartij ontving ik een rapport met informatie en foto’s van Dennis en Juliet.’
‘Uw broer had een detective ingehuurd?’ vraagt rechercheur Paquay met een bijna spottende blik. ‘Dat is nogal extreem, vindt u niet? Kon hij zijn vermoedens niet gewoon met u delen?’
Ik haal mijn schouders op en denk terug aan wat Eric me die avond in het ziekenhuis vertelde, dat ik hem waarschijnlijk niet had geloofd als hij het me had verteld. Ik weet niet of dat echt zo is, maar ik begrijp zijn beweegredenen wel. ‘Mijn relatie met Dennis was… ingewikkeld,’ breng ik met moeite uit. Ik vind het allesbehalve fijn om hier over te praten, maar ik weet dat het nodig is om hem uit die slachtofferrol te krijgen. ‘Ik heb twee weken geleden aangifte tegen hem gedaan, omdat hij—’
‘Wat was uw eerste gedachte, toen u erachter kwam dat hij een affaire had?’ onderbreekt de rechercheur me genadeloos. Ik stond net op het punt om hem te vertellen over de ware aard van Dennis, maar het voelt nu alsof hij dat helemaal niet wil horen.
Ik voel me piepklein en krimp een beetje ineen om mijn eigen gevoel te bekrachtigen. ‘Ik was boos,’ zeg ik met mijn blik op de tafel gericht.
‘Zo boos dat u hem terug wilde pakken?’
Ik breng mijn hoofd omhoog en kijk hem met grote ogen aan. ‘Nee,’ zeg ik hoofdschuddend.
‘Maar een paar dagen daarvoor was u wel zo boos dat u hem bedreigd heeft met een pistool.’ Hij slaat nog een bladzijde van de stapel papieren om en legt daarna zijn handen erop, waarna hij me vragend aankijkt. ‘Of niet, mevrouw Porter?’
Ik schud weer mijn hoofd en weet niet goed wat ik moet zeggen. Het is de waarheid, maar hij laat het nu klinken alsof ik de boeman ben in dit verhaal en zo is het helemaal niet gegaan. Ik zou hem moeten vertellen dat Dennis degene was die mij bedreigde, dat hij me nog geen half uur voor die gebeurtenis zo erg in elkaar had geslagen dat het bloed nog op mijn huid en in mijn haren kleefde en dat ik vreesde voor mijn leven. Mijn keel schiet echter op slot en mijn ogen beginnen als een gek te branden.
‘Hoe kwam u aan dat pistool?’
‘Ik…’ Ik schud mijn hoofd en doe mijn uiterste best om in ieder geval iets te zeggen. Het enige wat er uit mijn mond komt zijn meer leugens. ‘Er was geen pistool.’
De rechercheur zucht, schudt lichtjes zijn hoofd alsof ik hem zwaar heb teleurgesteld en werpt dan weer een blik op zijn papieren. ‘De dag vóór dit voorval is een vriend van meneer De Jong op straat bedreigd door u en een man.’
Wat de fuck?
Heeft Jasper gezegd dat ik hem heb bedreigd?
Wat een eikel. Ik begrijp wel dat hij een vriend van Dennis is en dat zijn loyaliteit bij hem ligt, maar dat hij mij zo voor de bus gooit… Lul. ‘Ik heb niemand bedreigd,’ zeg ik, al klink ik minder overtuigend dan ik zou willen. Ik klink eerder smekend, alsof ik hoop dat hij me gelooft — wat ook zo is. Het kan toch niet zo zijn dat ik straks overal de schuld van krijg?
‘Maar de man die bij u was wel,’ zegt hij, niet als een vraag, maar als een feit. Hij drukt zijn wijsvinger tegen het papier en lijkt vervolgens een stuk tekst op te lezen. ‘De heer Mertens, de vriend van meneer De Jong…’ Dat is dus Jasper, de eikel. ‘…heeft bevestigd dat hij in de nacht van zaterdag op zondag, in de week voorafgaand aan het schietincident, op de Kadeweg met een pistool is bedreigd door een man met wie hij u hand-in-hand zag lopen.’
Ik zeg niks, want het voelt alsof elk woord dat er uit mijn mond komt alles alleen maar erger zal maken.
‘Meneer Mertens gaf aan dat deze man hem bedreigde, omdat hij geacht werd zijn mond te houden over dat hij jullie samen had gezien,’ gaat de rechercheur verder. ‘Dat voorval én het voorval waarin u een pistool op meneer De Jong heeft gericht, heeft meneer De Jong doen besluiten om die avond gewapend naar het ziekenhuis te gaan. Hij voelde zich, en ik citeer: niet langer veilig in het bijzijn van mevrouw Porter, waardoor het als een noodzaak voelde om mezelf op deze manier te beschermen.’
Er schiet een snuif-lach uit mijn mond. Dit kan toch niet waar zijn?
‘Ik voelde me al vijf jaar onveilig,’ snauw ik en die woorden komen feller uit mijn mond dan ik van mezelf had verwacht. Ik kijk de rechercheur aan, boos en teleurgesteld, want ik voel me serieus in de steek gelaten door dit hele rechtssysteem en ook door hem persoonlijk, ook al doet deze man waarschijnlijk alleen maar zijn werk. ‘Een paar dagen voor de schietpartij heb ik aangifte tegen hem gedaan en heb ik hier verteld wat hij me al die tijd al aandeed. Kijken jullie daar ook naar? Of moeten we Dennis nu opeens allemaal zielig vinden, omdat zijn gedrag zich eindelijk eens tegen hem heeft gekeerd?’
Rechercheur Paquay kijkt me met opgetrokken wenkbrauwen aan. ‘Dat klinkt alsof u rechtvaardigt dat hij is neergeschoten.’
Dat doe ik ook, maar ik weet mezelf net op tijd tegen te houden om die woorden uit te spreken. Ik wil mezelf niet nog meer in de nesten werken. ‘Dat is niet wat ik zeg,’ mompel ik en ik wend mijn blik af naar het raam.
‘Wat zegt u dan wel?’
Na een diepe inademing draai ik mijn hoofd weer terug, maar ik voel dat ik te gefrustreerd ben om hier normaal op te reageren. ‘Mag ik even naar het toilet?’ vraag ik daarom, in de hoop dat ik op die manier een korte pauze kan nemen om mezelf te herpakken.
‘Uiteraard.’
Ik schuif mijn stoel naar achteren en wil overeind komen.
‘U kunt uw handtas hier laten liggen,’ zegt Paquay met een knikje naar de handtas die al die tijd op mijn schoot lag en die ik nu, tijdens het opstaan, tegen mijn buik druk.
Ik kijk omlaag naar het hengsel van mijn tas en dan weer omhoog naar de rechercheur. ‘Waarom?’ vraag ik argwanend.
Hij haalt zogenaamd achteloos zijn schouders op en zijn mondhoeken krullen een beetje op. Het is de eerste keer dat ik hem soort van zie lachen, en het is niet aangenaam. ‘Ik zou het niet prettig vinden als u nu een telefoontje gaat plegen met iemand die u influistert wat u moet antwoorden.’
O mijn god. Denkt hij echt dat ik wegga omdat ik ga bellen? Met wie? Ryan?
Zijn houding wakkert mijn opstandigheid aan en ik klem mijn handtas eigenwijs wat dichter tegen me aan. ‘Nou, ik ben ongesteld, dus…’ Dat verzin ik ter plekke, alleen maar omdat ik hoop dat hij zich daardoor ongemakkelijk voelt. Helaas gebeurt dat niet.
‘Dan laat u uw telefoon hier,’ zegt hij met een blik die me duidelijk maakt dat hij geen tegenspraak duldt. Ik vraag me af of hij dit wel van me mag eisen, maar ik ben te schijterig om er nog iets tegenin te brengen.
Boos graai ik door mijn handtas, totdat ik mijn telefoon heb gevonden en die met een overdreven klap op tafel leg. Hij kijkt me genoegzaam aan en ik weet nog net de vraag in te slikken of hij nu blij is. ‘Gaat uw gang,’ zegt hij op een toon die hatelijk in mijn oren klinkt en hij maakt een handgebaar naar de deur.