Hoofdstuk 6

Rose

De zomerzon heeft zich verstopt achter een grote, grijze wolk en er vallen een paar regendruppels uit de lucht als ik het politiebureau verlaat. Ik voel me net zo vreemd als deze plotselinge ommekeer van het weer. Het gesprek met rechercheur Paquay heeft een bittere nasmaak achtergelaten en ik kan niet stoppen met in mijn hoofd na te gaan wat ik allemaal heb gezegd.
Te veel.
Of misschien niet genoeg.
Ik weet het niet.
De naam Ryan is gek genoeg geen enkele keer gevallen, want ik kon het niet over mijn lippen krijgen. Misschien heb ik daardoor nu zijn tweelingbroer in de problemen gebracht, of misschien is Ryan gewoon David en heeft hij daadwerkelijk over alles gelogen.
Ik weet het echt niet meer.
Het begint harder te regenen, dus ik steek snel de straat voor het politiebureau over en loop half rennend naar het bushokje. Er leunt een jongen tegen een van de wanden, die het te druk heeft met zijn telefoon om mij op te merken. Ik passeer hem en neem plaats op het bankje, waarna ik mijn telefoon uit mijn handtas haal en mijn broer bel. Eric zou me komen ophalen na het gesprek met rechercheur Paquay.
‘Ik ben klaar,’ zeg ik als hij het gesprek heeft beantwoord met een korte hallo.
‘Ik kom eraan,’ klinkt het in mijn oor. ‘Ging het goed?’
Ik weet niet goed wat ik moet zeggen, dus ik hum maar wat.
‘Ik ben er over tien minuten,’ zegt hij nog en we beëindigen het gesprek.
Mijn duim blijft boven het WhatsApp-icoontje zweven, maar in plaats van erop te drukken, vergrendel ik mijn scherm en stop mijn telefoon weg in mijn handtas. Ik heb nog steeds een heleboel ongelezen berichten – onder andere van Lizzy en mijn baas – maar ik ben er nog niet aan toe om die te lezen. Misschien later vandaag.
Ik kijk op en zie recht voor mijn neus, aan de overkant van de straat, het gebouw waar ik net nog was. Rechercheur Paquay is teruggegaan naar de verhoorkamer, want ik zie hem achter een van de ramen. Hij is aan het telefoneren en hoewel ik niks kan horen, kan ik alles zien. En dan bedoel ik echt alles. Ik had net helemaal niet door dat we zo opvallend in het zicht zaten voor alle mensen die hier langslopen.
‘Psst,’ hoor ik plots zachtjes naast me.
Ik reageer er niet op, omdat ik ervan uitga dat het niet aan mij gericht is, maar dan hoor hetzelfde geluid weer en ditmaal klinkt het harder en dringender.
Verward draai ik mijn hoofd naar links en kijk naar de enige andere persoon in dit bushokje. De jongen die het zo druk had met zijn telefoon staat opeens erg dichtbij en kijkt met twee helderblauwe ogen op me neer. Het valt me op dat hij een grijs shirt draagt dat minstens twee maten te groot is voor zijn lichaam en de ontblote armen die onder de stof uitkomen zijn volledig bedekt met donkere tatoeages, evenals de huid van zijn hals. In een van zijn handen heeft hij zijn telefoon nog steeds vast en hij houdt het scherm voor me, alsof hij me iets wil laten zien.
Het is een WhatsApp-gesprek, met bovenin de naam van het contactpersoon: U. Hij heeft dus een bericht naar zichzelf gestuurd. Waarom laat hij mij dit zien? Mijn blik gaat weer omhoog naar de helblauwe ogen en hij maakt een klein, bijna onopvallend gebaar met zijn hoofd, wat ik opvat als lees nou.
Ik kijk weer naar het scherm.
Yo, ik weet dat dit raar is, want je kent me niet, maar ik wilde je laten weten dat die man waar je net mee in gesprek was aan je telefoon zat toen je even de kamer uit was.
Mijn hart maakt een onregelmatige roffel tijdens het lezen van die woorden en ik weet niet goed waar ik meer boos om moet zijn: dat deze vreemdeling blijkbaar naar me heeft zitten loeren of dat rechercheur Paquay misschien wel echt aan mijn telefoon heeft gezeten. Hij benoemde wel heel nadrukkelijk dat ik mijn telefoon moest laten liggen, dus het kan zomaar kloppen.
Ik kijk weer op naar de jongen. ‘Maar w—’
Ik val stil als hij me met grote ogen aankijkt en zijn wijsvinger tegen zijn lippen drukt. Daarna steekt hij diezelfde wijsvinger naar me op, om aan te geven dat ik even moet wachten, en hij begint weer te typen op zijn telefoon.
Hij laat me zijn scherm zien, waarop staat: Ik denk dat hij afluistersoftware er op heeft geïnstalleerd.
Mijn mond valt open en ik kijk weer naar hem, terwijl ik geluidloos het woord wat met mijn lippen vorm. Ik wil hem een heleboel vragen stellen, maar durf tegelijkertijd niks meer uit te brengen. Is dit waar? Waarom zou rechercheur Paquay dat doen? Mag zoiets zomaar? En waarom bemoeit deze jongen zich hiermee? Ik bedoel, als het waar is dan ben ik hem heel erg dankbaar, maar… ik begrijp het gewoon niet.
De jongen drukt zijn wijsvinger tegen zijn borstkas, wijst naar zijn ogen en vervolgens naar mijn tas. Volgens mij wil hij mijn telefoon zien en ik aarzel. Ik ken deze jongen helemaal niet en straks rent hij weg met mijn spullen of zo. In mijn handtas zitten letterlijk al mijn bezittingen, aangezien mijn overige spullen nog in Ryans – of David, wie hij ook mag zijn – hotelkamer staan, al lijkt het me meer aannemelijk dat hij alles heeft weggegooid. Op het jurkje dat ik die vreselijke avond in het ziekenhuis droeg en de inhoud van deze handtas na, heb ik dus helemaal niks meer. Zelfs de jurk die ik nu draag is niet van mij, want die heb ik van Hannah geleend.
‘Nee, dankje,’ antwoord ik daarom tegen de onbekende jongen en ik klem mijn handtas wat steviger tegen me aan. Misschien is hij gewoon een of andere paranoïde gast en ziet hij dingen die er niet zijn, dus nee, ik ga hem niet zomaar mijn telefoon geven.
Hij kijkt me aan alsof mijn reactie hem verbaast, misschien zelfs een beetje teleurstelt. ‘Sorry,’ zegt hij, zijn vrije hand in een verontschuldigend gebaar opgestoken. ‘Ik wilde je niet laten schrikken.’
‘Ik ben niet geschrokken,’ zeg ik, al voel ik me wel zwaar ongemakkelijk.
‘Ik begrijp je argwaan wel,’ zegt de vreemdeling. Ik draai kort mijn hoofd en klem mijn handtas nog wat steviger tegen me aan. ‘Je kunt tegenwoordig niet voorzichtig genoeg zijn.’
Ik trek een mondhoek op en draai mijn hoofd dan weg. Hopelijk komt Eric snel en valt deze onbekende creep me niet langer lastig. Niet dat hij er akelig uitziet of zo – integendeel, want hij ziet er absoluut niet verkeerd uit – maar zijn gedrag is gewoon vreemd.
Een paar minuten later stopt een bus bij het hokje en ik hoop dat ik nu eindelijk van de vreemdeling ben verlost, maar nadat de chauffeur zijn deuren heeft geopend en ons beiden een ongeduldige blik heeft toegeworpen, mompelt hij wat woorden die ik niet kan verstaan, sluit hij zijn deuren en rijdt weer weg.
Ik werp een stiekeme, argwanende blik op de jongen en vraag me af wat hij hier doet, aangezien hij niet op de bus zit te wachten. Wellicht is hij net als ik aan het schuilen voor de regen, maar toch vind ik het vreemd.
‘Ik word zo opgehaald,’ zegt hij als hij opmerkt dat ik naar hem gluur.
Ik knik kort en kijk weer weg.
‘Crappy weer, hè?’ vraagt hij en ik hoor dat hij zachtjes lacht.
‘Hm-hm,’ hum ik en ik pak mijn telefoon weer uit mijn handtas, zodat ik iets te doen heb en hij me hopelijk met rust laat. Ik ontgrendel mijn scherm en probeer niet te veel na te denken over wat de jongen zojuist beweerde. Mijn telefoon wordt niet afgeluisterd en al was dat wel zo; ik heb niks te verbergen.
Met het kussentje van mijn duim druk ik op het WhatsApp-icoontje en ik kijk naar de dikgedrukte ongelezen berichten. Mijn moeder, Lizzy, mijn baas en een paar collega’s van mijn werk hebben me appjes gestuurd. En er is een nieuw appje van mijn broer, vlak voor het gesprek met de rechercheur verstuurd. De boodschap is zo kort dat ik het kan lezen zonder het gesprek te openen. Er staat succes met twee x’jes erachter.
Ik druk op mijn moeders naam en lees de paar korte zinnen die ze me in de afgelopen twee weken heeft gestuurd. Er staat weinig interessants in, want ze vraagt eigenlijk alleen maar een paar keer wanneer ik naar het ziekenhuis kom om Celine te bezoeken. Ik kan me niet voorstellen dat het Celine iets kan schelen of ik wel of niet naast haar bed sta. Ze wordt nog steeds kunstmatig in slaap gehouden en al zou ze wakker zijn, dan ben ik vast en zeker de laatste die ze wil zien.
Dat betekent echter niet dat mijn schuldgevoel niet aan me knaagt, want natuurlijk heb ik spijt dat ik niet meer ben langsgegaan — ook niet om Luc nog te kunnen zien. Het voelt echter alsof het daar nu te laat voor is of zo. In mijn hoofd heb ik een gigantische drempel gecreëerd en ik weet niet meer hoe ik die moet beklimmen. Het is nou eenmaal gemakkelijker om te denken dat niemand op me zit te wachten.
Ik ga naar de groepsapp van mijn collega’s van het advocatenbureau en zie als eerste een paar beterschapswensen die aan mij zijn gericht. Mijn mondhoeken krullen omhoog, terwijl ik verder scrol en de overige berichten vluchtig bekijk. Het gaat over allerlei zaken waar ik niets vanaf weet, omdat ik twee weken afwezig was. De dag na de schietpartij heb ik me ziekgemeld met een vaag berichtje aan Paul en in deze groepsapp en daarna heb ik mijn telefoon uitgeschakeld. Het is denk ik de hoogste tijd om me beter te melden en volgende week weer aan het werk te gaan, ook al voelt dat om de een of andere reden erg spannend.
Mijn werk is altijd mijn escape geweest, een veilige plek waar ik mezelf kon zijn en niet op mijn tenen hoefde te lopen vanwege Dennis’ grillen. Wellicht kan dat nu ook zo zijn. Daarnaast heb ik mijn baan ook keihard nodig, want ik ben niet van plan om nog maandenlang in Erics logeerkamer te verblijven en zonder inkomsten heb ik waarschijnlijk geen andere keuze.
Na een diepe inademing ga ik naar het gespreksvenster van Paul. In de laatste berichten die hij me heeft gestuurd wenst hij me beterschap en vraagt hij twee keer hoe het met me gaat. Ik typ terug dat het me spijt dat ik zo lang niks heb laten horen, maar dat ik er maandag weer gewoon zal zijn.
Tegen de tijd dat ik daar klaar mee ben stopt Erics auto aan de overkant van de straat. De berichten van Lizzy blijven daarom ongelezen, want ik vergrendel mijn scherm en stop mijn telefoon terug in mijn handtas. Ik wil opstaan en weglopen, maar het voelt om de een of andere reden stom om niks tegen de jongen in het bushokje te zeggen.
‘Doei,’ zeg ik daarom met een ongemakkelijk glimlachje en een of andere rare zwaaibeweging.
Hij kijkt op van zijn telefoon. ‘See ya,’ antwoordt hij met een knipoog en een scheve grijns. Hij houdt zijn telefoon omhoog en wiebelt ermee naar links en rechts. ‘En wees voorzichtig.’