Hoofdstuk 8

Ryan

De loeihete koffie in de kartonnen to go-beker brandt op mijn tong als ik een slok neem en het Franse tankstation verlaat. Normaal gesproken drink ik deze gore troep niet, maar ik viel net bijna in slaap achter het stuur en ik heb niets anders voor handen om me wakker te houden.
In de schemering van de ondergaande zon loop ik naar mijn Mercedes en druk op de ontgrendelknop van mijn sleutel, waardoor de alarmlichten twee keer knipperen. Met mijn andere hand houd ik mijn iPhone tegen mijn oor. ‘Heb je iets gevonden?’ vraag ik aan mijn broer, die ik aan de lijn heb.
‘Wat denk je zelf?’ Hij grinnikt kort, de arrogante zak. Natuurlijk heeft hij iets gevonden, want Gabriel is een fucking genie op dit gebied. ‘Die roos komt van Bloemenzaak Fleurine. Klinkt dat bekend?’
Ik frons en graaf in mijn geheugen, want hij vraagt dit vast niet voor niets. De koffiebeker zet ik even op het dak van mijn auto, zodat ik het portier kan openen. ‘Nee?’
‘Het is die bloemenzaak in de straat waar we vroeger woonden.’
Ik wil net het portier open trekken, maar mijn hand verstijft tegen de hendel. Hoewel we op meerdere adressen hebben gewoond toen we opgroeiden, weet ik direct welke straat hij bedoelt. Het was ons eerste Nederlandse adres en de bloemenzaak lag schuin tegenover ons huis. Juliets vader gebruikte die zaak om geld wit te wassen, dus ik kwam er regelmatig. Ik weet vrij zeker dat het toen niet Fleurine heette, maar dat doet er verder niet toe.
‘Merde,’ mompel ik en ik trek het portier open.
‘Wat heb je hem nu weer geflikt?’
‘Geen idee,’ verzucht ik, terwijl ik de knoop van mijn colbert open, mijn koffiebeker van het dak pak en me op het leren zitvlak van de bestuurdersstoel laat zakken. Ik probeer te bedenken waar die gore klootzak het lef vandaan haalt om mijn moeders graf te ruïneren, maar ik kan geen enkele reden bedenken, behalve dat hij een doodswens heeft.
‘En nu?’ vraagt Gabriel.
‘Wat denk je zelf?’ Ik neem nog een slok van de ranzige koffie en prop de beker met iets te veel geweld in een van de houders in de middenconsole, waardoor ik een paar druppels van de loeihete vloeistof op mijn hand mors. Nom de dieu! ‘Ik ben onderweg naar Nederland,’ sis ik, terwijl ik de loeihete koffiespetters van mijn hand schud. ‘De rest mag je zelf invullen.’ Zelf kan ik de rest ook nog niet invullen, maar ik heb nog een paar uur de tijd om daar over na te denken.
‘Moet je dit niet eerst met onze vader bespreken?’
Ik snuif en lach binnensmonds. ‘Ik heb de leiding zolang hij vast zit.’
‘Dat weet ik, maar…’ Hij blijft even stil en ik hoor hem zuchten. ‘Hier kan je een oorlog mee ontketenen, Ryan. Lijkt je dat verstandig?’
Soms vraag ik me echt af of Gabriel wel mijn echte broer is. Het is dat we qua uiterlijk zo veel op elkaar lijken, maar anders zou ik serieuze twijfels hebben. ‘Daar had hij dan over na moeten denken, voordat hij het graf van onze moeder vernielde.’
‘Maar—’
‘Geen maar,’ kap ik hem af. ‘Ik handel dit af, zoals het hoort.’
Ik rond het gesprek met Gabriel af en wil mijn telefoon op de bijrijdersstoel gooien, waar die klote Julietroos en het goudkleurige kaartje ook liggen, maar als ik mijn scherm wil vergrendelen zie ik dat ik een nieuw bericht heb van Vincent, een van mijn beveiligers. Hij heeft vanavond de taak om Rose in de gaten te houden, een klus die in de afgelopen twee weken een peulenschil was, aangezien ze de woning van haar broer geen enkele keer heeft verlaten. Sinds gisteren is daar verandering in gekomen en ik controleer mijn telefoon vaker dan ooit tevoren op nieuwe berichten. Het lijkt verdomme wel een obsessie geworden en ik kan wel doen alsof ik enkel nieuwsgierig ben omdat ik haar veilig wil houden, maar dat is niet de volledige waarheid.
Crisse. Ik knars mijn kiezen als ik lees waar ze is en bel direct naar Vincent. ‘Ik mag hopen dat je een fucking typefout hebt gemaakt in je bericht,’ snauw ik zodra hij heeft opgenomen, ‘en dat ze niet daadwerkelijk in Club Verde is.’
‘Geen typefout,’ bromt Vincent.
‘Wat de fuck doet ze daar?’ grom ik naar hem.
Vincent antwoordt niet, omdat hij waarschijnlijk ook wel weet dat ik die vraag niet echt aan hem stelde.
‘Waar ben je nu?’ vraag ik, terwijl ik de startknop van mijn auto indruk en de motor brommend tot leven komt. Op het digitale klokje in mijn dashboard zie ik dat het al half tien is en aangezien ik nabij Metz ben, verwacht ik niet voor middernacht thuis te zijn.
‘Ik sta bij de Hema,’ antwoordt Vincent. ‘Haar fiets staat daar, dus ik wacht tot ze terugkomt.’
Meer kan ik ook niet van hem verwachten, want ik en mijn medewerkers zijn niet welkom in de Spoorstraat, waar Club Verde gevestigd is. En met niet welkom bedoel ik dat het ons letterlijk onze kop kan kosten als we ons daar vertonen.
‘Houd me op de hoogte,’ blaf ik naar hem, waarna ik het gesprek afrond en mijn telefoon op de bijrijdersstoel smijt. Ik klem mijn vingers om het stuur en adem diep in door mijn neus, maar het helpt geen klote om me te kalmeren.
Het enige wat helpt is nu zo snel mogelijk naar Nederland rijden en haar zoeken, zodat ik zeker weet dat ze veilig is.