HOOFDSTUK 29

Isabel

Mijn duim gaat over de randjes van de roze diamant en in mijn hoofd speel ik voor de miljoenste keer het gesprek met Niko af. De woorden hij is dood blijven telkens keihard na-echoën en nog steeds vind ik het moeilijk om het daadwerkelijk te geloven.
'Isa!' hoor ik mijn moeder van beneden naar me roepen. 'Kom je eten?!'
Ik slaak een diepe zucht en berg mijn ketting weer op in het geheime vakje van mijn juwelenkistje. Niemand weet dat ik deze ketting nog heb en het lijkt me verstandig om dat zo te houden, aangezien dat ding me al genoeg problemen op heeft geleverd.
Toen Niko hem aan me teruggaf - en mij vertelde dat James hem had verwisseld met een replica - wist ik niet of ik blij of woedend moest zijn. Blij, omdat dit het enige overgebleven voorwerp is dat ik van mijn vader heb. Woedend, omdat dit stomme ding misschien wel James’ leven had kunnen redden. Ik zou geen moment getwijfeld hebben als ik een keuze moest maken tussen deze ketting en het leven van James… maar helaas heb ik die keuze nooit gekregen.
Ik zet mijn juwelenkistje terug op de zwevende plank boven mijn bed en verlaat vervolgens mijn slaapkamer. Het voelt nog steeds gek om weer terug te zijn op mijn oude kamer in het huis van mijn moeder. Niko vond het te gevaarlijk als ik in Midden-Amerika zou blijven, omdat de kans groot was dat Sebastian of Camila me nog zouden zoeken — vanwege mijn ketting. Ik zag daarom geen andere keuze, dan terug te keren naar waar ik vandaan kom.
Inmiddels ben ik alweer een paar dagen terug en is de laatste keer dat ik James heb gezien al bijna anderhalve week geleden. Ik probeer er niet te veel over na te denken, maar dat is helaas gemakkelijker gezegd dan gedaan.
Ik strompel naar beneden en neem vervolgens plaats op mijn vaste stoel aan onze ronde eettafel, tegenover mijn moeder en tussen mijn halfzusje Megan en mijn stiefbroer Joey in. Dat ik weer met hem in een huis moet wonen, vind ik misschien nog wel het allerergste aan deze hele situatie.
Zodra ik ga zitten belandt zijn hand onder de tafel op mijn bovenbeen — of beter gezegd: tussen mijn bovenbenen. Ik wiebel een beetje heen en weer, zodat ik hem zo onopvallend mogelijk weg kan duwen. Het heeft echter geen nut en Joey friemelt gewoon verder, zoals hij al jaren doet zonder dat iemand het in de gaten heeft.
'Waarom heb je die doek om je pols?' Sinds ik terug ben, is mijn moeder opeens een stuk directer geworden. Voorheen vroeg ze nooit naar de verwondingen op mijn armen, terwijl ze verdomde goed wist waar ze vandaan kwamen.
Toen ik haar opbelde om aan te kondigen dat ik weer terug naar huis zou komen, gaf ze al meteen aan dat er dan wel wat dingen gingen veranderen. Ik vermoed dat dit er eentje van is.
Ik heb me echter niet gesneden en ik draag deze bandana alleen maar om de tattoo op mijn pols te verbergen. Ik wil niet dat mijn moeder hem ziet, maar ik wil hem zelf ook niet voortdurend zien. Het weerhoudt me ervan om een mes in mijn huid te zetten, maar er constant tegenaan kijken maakt me depressief.
'Zomaar,' antwoord ik met een zacht stemmetje. Ik weet dat ik hiermee de indruk wek dat ik mezelf wel gesneden heb, maar dat maakt me nu even niet zoveel uit. Ik wil voorkomen dat ze me vraagt om de bandana te verwijderen en dat ik vervolgens aan iedereen moet uitleggen waar de letter J voor staat.
'Ik heb een afspraak voor je gemaakt bij dokter Gijzen.' Mijn blik schiet meteen omhoog, wanneer mijn moeder dat zegt. Ik schud mijn hoofd, maar ik weet dat het haar waarschijnlijk niets kan schelen. Ze heeft liever dat ik met een psycholoog praat, dan dat ze zelf naar mijn problemen moet vragen. Dit kost haar immers minder moeite. 'Je kunt er morgen terecht.'
Kutzooi.
Onder de tafel voel ik dat mijn halfzusje Megan even zachtjes in mijn hand knijpt. Het is maar goed dat ze haar hand niet troostend op mijn been legt, want anders zou ze voelen wat haar halfbroer op dit moment aan het doen is.
'Ik denk dat het goed voor je zal zijn, Isa, om eens met iemand te praten over de dingen die je hebt meegemaakt,' voegt mijn moeder er nog aan toe, waarop mijn stiefvader Gerard bevestigend knikt. Ik knijp mijn ogen dicht en voor hun lijkt het waarschijnlijk dat ik dit doe omdat ik me rot voel vanwege die stomme dokter Gijzen. In werkelijkheid knijp ik mijn ogen dicht, omdat Joey me nogal hard knijpt op een gevoelige plek.
Ik haat mijn leven op dit moment.
Mijn moeder heeft geen idee van wat er gebeurd is in de afgelopen weken, omdat ik haar daar niets over verteld heb. Ze weet dat ik een hoofdwond had want ze kwam op de eerste dag toen ik terug was de badkamer binnenlopen, waardoor ze de striemen op mijn billen zag. Ze reageerde geshockeerd, maar heeft er verder geen vragen over gesteld.
'Ik heb niet zo een honger,' weet ik uit mijn mond te persen, zonder te laten merken wat er onder de tafel allemaal gebeurt. Ik wil hier gewoon zo snel mogelijk weg. 'Mag ik naar boven gaan?'
Mijn moeder slaakt een diepe, teleurgestelde zucht, maar stemt uiteindelijk wel in met mijn verzoek. Het levert me een geërgerde blik van Joey op - want hij is het niet gewend dat ik hem onderbreek - maar dat kan me niets schelen.
Ik moet echt iets gaan bedenken om van hem af te komen. Ik heb hem veel te lang zijn gang laten gaan en dat ben ik inmiddels meer dan zat. Het moet afgelopen zijn.
Terwijl ik richting mijn kamer loop, schieten de meest gruwelijke gedachten door mijn hoofd over hoe ik met Joey af kan rekenen. Misschien dat ik daarom de schaduw in de hoek van mijn kamer niet opmerk, totdat mijn mond wordt bedekt door een grote hand.
Mijn hartslag schiet richting mijn keel en mijn ogen worden groter, terwijl ik me ondertussen voorbereid op het ergste. Ik wil gillen, maar mijn schreeuw wordt gedempt door de grote hand.
Sebastian heeft me gevonden. Dat kan niet anders.
'Sst,' hoor ik in mijn oor en ik ben meteen helemaal verward.
Dit klinkt absoluut niet als Sebastian.
‘Niet gillen, pop. Ik ben het maar.’
Ik hoor zijn stem en ik hoor wat hij zegt, maar het is zo onlogisch dat hij op dit moment in mijn kamer staat, dat ik het gewoonweg niet kan bevatten. Mijn lichaam bevindt zich nog te veel in een soort paniekmodus en de neiging om te vechten met degene die mij vasthoudt neemt de overhand.
‘Luister nou…’ Hij kan zijn zin niet afmaken, want ik weet een van mijn handen los te wurmen en vind de ruimte om naar achteren uit te halen. Ik raak hem op de perfecte plek: recht in zijn ballen. ‘Godver-fucking-shit,’ kermt hij, terwijl hij naar adem hapt.
Hij laat me los en buigt met een pijnlijk gezicht voorover, zijn edele delen met zijn handen beschermend. Op de een of andere manier is het mij gelukt om deze reusachtige kerel op zijn knieën te krijgen… en pas dan komt het besef echt bij me binnen.
‘Niko?!’ roep ik ontsteld. ‘Wat de fuck doe jij hier?’
Hij houdt zijn wijsvinger voor zijn mond - als teken dat ik stil moet zijn - en beschermt met zijn andere hand nog steeds zijn kroonjuwelen. ‘Praat niet zo hard!’ sist hij met opeengeklemde kaken, nog steeds naar adem happend van de stomp van mijn vuist. ‘Niet iedereen hoeft te horen dat ik hier ben.’
‘Wat doe jij hier?’ vraag ik nogmaals, ditmaal met mijn kaken tegen elkaar geklemd, zodat mijn volume wat zachter is. ‘Ik schrik me verdomme dood! Je kunt niet zomaar op mijn kamer…’
‘Ja, ja, ja…’ onderbreekt hij me zuchtend en zwaaiend met zijn hand, alsof mijn gepraat hem nu al vermoeit. ‘Geloof me, pop, ik kom echt niet voor mijn plezier naar fucking Nederland, terwijl ik ook met mijn blote reet in de Caribische zon kan liggen.’
De gedachte aan Niko’s blote kont laat me grimassen en ik schud vlug mijn hoofd om dat beeld zo snel mogelijk weer uit mijn gedachten te verbannen.
‘Dacht je nu aan mijn blote reet?’ vraagt hij grinnikend. Ik schud meteen mijn hoofd, maar ik kan niet geheel voorkomen dat mijn bleke wangen ietwat rood kleuren. ‘Laat dat James maar niet horen.’
Die woorden komen binnen als messteken recht in mijn hart en herinneren me meteen weer aan alles wat ik verloren ben. Ik zou willen dat hij het kon horen en er woedend om zou worden. En me vervolgens zou straffen. Ik ben me pijnlijk bewust van het feit dat ik nooit meer iemand zal vinden zoals hij — en dat vreet elke seconde van elke dag aan me.
‘Fuck jou, Niko,’ snauw ik daarom, omdat hij me herinnert aan de pijn die ik zo ver mogelijk probeer weg te stoppen. ‘Wat is dat nou weer voor een kutopmerking?’
‘Nou, pop… Ik moet je wat vertellen.’ Hij zet een paar passen naar voren en ploft uiteindelijk neer op mijn bed, dat nogal kraakt onder zijn zware gewicht. Zijn ellebogen plaatst hij op zijn knieën en hij leunt licht voorover, waarna hij me een paar tellen aan blijft kijken. ‘Ik heb namelijk iets gehoord en eh… James leeft misschien nog.’
Ik knipper een paar keer met mijn ogen en schud mijn hoofd. ‘W-wat?’ stamel ik, niet in staat om meer woorden te produceren. Mijn brein kan niet bevatten wat hij zojuist gezegd heeft, omdat het te gevaarlijk is om meteen enthousiast te raken door die woorden.
‘Ik weet het niet voor de volle honderd procent zeker, maar ik heb dus…’
‘Nee, nee. Stop!’ Ik zwaai mijn handen wild heen en weer om hem het zwijgen op te leggen, want ik kan de rest van zijn woorden niet meer aanhoren. ‘Ik wil niets horen als je het niet honderd procent zeker weet. Je kunt niet zomaar iets roepen, Niko! Dat is gemeen!’
‘Luister nou verdomme eerst eens naar me, eigenwijs mens!’ Hij komt overeind en wurmt zijn grote hand in een van zijn broekzakken, waarna hij een telefoon tevoorschijn tovert. ‘Ik heb een paar dagen geleden een bericht ontvangen. Wacht…’ Hij veegt met zijn dikke vingers over het beeldscherm en houdt het vervolgens voor mijn gezicht omhoog. ‘Kijk. Ik kreeg deze foto.’
Ik slik moeizaam, terwijl ik met grote ogen naar het beeldscherm van Niko’s telefoon staar. Op de foto is een man te zien, grotendeels bedekt met bloed. Ik herken het shirt dat diegene draagt meteen, maar dat wil nog niets zeggen. Op de rechterarm van de persoon is echter - tussen alle bloedresten - een tatoeage zichtbaar. Zijn tatoeage.
Mijn verstand waarschuwt me om niet aan te nemen dat dit James is, maar mijn hart maakt vrijwel meteen een sprongetje. ‘Hoe… ik… wat… hij…’ hakkel ik onsamenhangend. Mijn hand vliegt richting mijn mond en er klinkt een luide, ongecontroleerde snik. Met betraande ogen fluister ik: ‘Dit kan niet. Het kan gewoon niet.’
‘Kijk eens goed, pop.’ Hij wijst naar de tatoeage op de rechterarm van de man op de foto, die ik natuurlijk allang gezien had. Ik durf echter niet te hopen, want als blijkt dat mijn hoop onterecht is, dan moet ik wederom dezelfde klap verwerken — en ik weet niet of ik dat kan. ‘Ik denk écht dat hij het is,’ zegt Niko vol overtuiging. ‘Jij ziet het toch ook?’
Ik heb waarschijnlijk meer informatie nodig, voordat ik ook maar overweeg dit te geloven. ‘Hoe kom je hier aan?’
‘Camila heeft contact met me opgenomen.’
Camila. Die naam alleen al bezorgt me een onheilspellend gevoel. ‘Waarom? Wat wil ze?’
‘Jouw ketting,’ antwoordt hij, ‘in ruil voor hem.’
Vanaf het moment dat James mij de waarde van mijn ketting vertelde, wist ik dat dat verdomde ding voor problemen zou zorgen. Ik haat dat stomme sieraad — ondanks dat het een erfstuk van mijn vader is.
‘Kutketting,’ mompel ik. Ik sluit mijn ogen en adem diep in via mijn neus, terwijl ik met mijn vingers mijn slapen masseer. Het lijkt alsof ik mijn opties aan het overwegen ben om die ketting wel of niet over te dragen, maar daar hoef ik niet eens over na te denken. Als ik James’ leven ermee kan redden, dan mogen ze dat verdomde ding hebben.
Maar dan moet hij wel nog in leven zijn, anders valt er niets te redden.
Zou het waar zijn?
Kan het waar zijn?
‘Niko, ik weet niet of ik…’ ik open mijn ogen weer en kijk hem met waterige ogen aan, ‘ik weet niet of ik het wel kan geloven. Wat nou als het niet klopt? Ik weet niet of ik daar wel mee om kan gaan.’
‘Daar kan ik je geen antwoord op geven, pop.’ Hij haalt zijn schouders op en komt overeind van mijn bed. ‘Ik wil het er in ieder geval op wagen, ook al bestaat er maar één procent kans dat hij nog in leven is. Ik kan hem daar niet laten wegrotten, dat zou hij bij mij ook niet doen.’
Ik druk mijn tanden diep en pijnlijk in mijn onderlip en voel dat mijn ogen beginnen te branden. ‘Je hebt gelijk,’ fluister ik, terwijl een soort schuldgevoel als een baksteen op mijn maag drukt. ‘Hij heeft mijn leven ook gered, dus ik ben het aan hem verschuldigd dat ik…’
‘Je bent hem niets verschuldigd,’ onderbreekt Niko me hoofdschuddend. ‘En jij hoeft ook niet je leven te riskeren om hem terug te halen. Dat zou hij helemaal niet willen. Sterker nog, ik denk dat hij mij afmaakt als ik dat van je zou verlangen.’
‘Maar… huh…?’ Ik frons mijn wenkbrauwen en schud mijn hoofd. Ik begrijp niet waarom Niko dan helemaal hier naartoe is gekomen. ‘Wat verwacht je dan van me?’
‘Alleen die kutketting,’ beantwoordt hij in mijn eigen woorden.
‘Dat meen je niet,’ gooi ik er verontwaardigd uit. Nu hij me dit verteld heeft, wil ik meer doen. Ik wil James redden, net zoals hij mij gered heeft, ook al weet ik dat ik daar fysiek gezien waarschijnlijk helemaal niet toe in staat ben. Ik wil gewoon iets doen.
‘Wat wil je doen, pop?’ Hij grinnikt en ik krijg het gevoel alsof hij de spot met me drijft. ‘Jij was niet eens in staat om te reageren toen die ene kerel je in San Juan met een mes bedreigde. En laten we realistisch blijven; een mes zal waarschijnlijk het minst gevaarlijke wapen zijn waar we mee te maken krijgen, op de plek waar ze James vasthouden. Het is veel te gevaarlijk. Zelfs voor mij alleen is de kans dat ik er levend uitkom heel erg klein.’
‘Dan heb je toch juist mijn hulp heel hard nodig?’ roep ik, terwijl ik wanhopig mijn armen omhoog gooi. ‘Je kunt niet van me verwachten dat ik nu rustig af ga wachten. Wat nou als jullie het allebei niet overleven? Hoe denk je dat ik me dan voel?’
‘Hoe schattig je zorgen om mijn leven ook zijn, pop, je loopt me waarschijnlijk alleen maar in de weg. Ik zal het druk genoeg hebben met mezelf in leven te houden, dus om dan ook nog eens jouw babysitter te spelen.’ Hij trekt een spottend, afkeurend gezicht. ‘Nee, dankjewel.’
‘Je beledigt me,’ antwoord ik, tandenknarsend van frustratie. Ik sla mijn armen over elkaar en kijk opzettelijk een andere kant op. ‘En je onderschat me.’
‘Wat jij wil.’ Hij slaakt een diepe zucht. ‘Ga je mij die ketting nog geven?’
Mijn eigenwijsheid overheerst en het gaat me op dit moment ook absoluut niet lukken om dat los te laten. Ik recht mijn rug en gooi mijn neus een beetje omhoog, waarna ik eis: ‘Alléén als ik je mag helpen.’