HOOFDSTUK 51
Isabel
Mijn vader blijkt opeens niet de man te zijn die ik altijd dacht dat hij was en dat doet verdomd veel pijn. Het verandert mijn perceptie op alles, want ik heb mijn moeder onterecht al die jaren verweten dat mijn leven een hel is.
Daarnaast is de enige persoon die ik alles toevertrouwde spoorloos verdwenen. Dat doet misschien nog wel veel meer pijn. Mijn moeder en ik zijn vanmiddag naar de bouwmarkt gereden, om te kijken of we enig spoor van James konden ontdekken. We troffen haar auto aan op de parkeerplaats, maar geen James.
Inmiddels is het al middernacht en er is nog steeds geen enkel spoor van hem te bekennen.
Hij is weg.
Vertrokken.
Hij heeft me verlaten.
Alle shit in mijn leven is hem teveel geworden en hij heeft voor zichzelf gekozen. Ik kan het hem niet eens kwalijk nemen, want als ik in zijn schoenen stond had ik hoogstwaarschijnlijk hetzelfde gedaan.
Het is te veel.
Alles is te veel.
Ik dacht dat ik het aankon, dat ik sterk was… maar dat was slechts een naïeve gedachte.
Ik zak neer op de met bloed besmeurde badkamervloer en sluit mijn ogen, in de hoop dat al mijn pijn zometeen zal verdwijnen. Dit is de plek waar al mijn ellende acht jaar geleden begon en dezelfde plek waar al mijn ellende zal eindigen.
Ik heb mezelf drie keer gesneden, maar elke keer was de verlichting slechts van korte duur — na een paar minuten keerde alles weer terug. De vierde keer dat ik het scheermesje tegen mijn pols drukte, was de laatste keer. Voor altijd. Ik duwde het te diep in mijn huid en dat besefte ik binnen een paar seconden. In eerste instantie raakte ik in paniek door de hoeveelheid bloed, maar toen… besloot ik het te omarmen.
Er is niets meer aan te veranderen, mijn lot is bezegeld, en dat zorgt voor een gevoel van innerlijke rust. Ik voel het bloed letterlijk uit mijn lichaam trekken en ik weet nu dat het niet meer lang zal duren.
Ik ben klaar hier.
Het is gedaan.
Het enige wat ik nu nog hoef te doen is af te wachten, tot het echt voorbij is.
Al deze gedachten vervliegen echter weer binnen één tel, wanneer ik hoor dat mijn naam geroepen wordt, steeds harder en harder. Het duurt even voordat ik besef dat dit echt is. Net wanneer ik denk dat alle hoop vervlogen is, hoor ik zijn stem luid en duidelijk.
En nu is het misschien wel te laat.
‘ISABEL!’ klinkt het inmiddels keihard. ‘Waar de fuck ben je?!’
Ik hoor voetstappen vlakbij de badkamerdeur. ‘Jamie,’ piep ik, bang dat het zo zacht is dat hij mij niet zal horen. Het liefst zou ik zijn naam schreeuwen, maar ik heb er de kracht niet meer voor. ‘Help.’
Ik zie de klink van de badkamerdeur meerdere keren omlaag bewegen en vervolgens klinkt er luid gebonk. ‘Maak die fucking deur open!’
Mijn ademhaling versnelt hevig en ik begin te huilen, omdat ik overvallen word door spijt. Ik wil opeens niet meer dat het te laat is. Ik wil niet dat het voorbij is. Maar ik weet niet wat ik kan doen, want ik ben te zwak om overeind te komen.
Er klinkt wederom gebonk. ‘Maak NU open, of ik trap de deur in!’
Nog geen seconde later klinkt er een luide knal, gevolgd door nog een… en nog een. Ik zie de deur licht bewegen bij elke trap die hij ertegen geeft, maar er lijkt verder geen beweging in te komen. Hij geeft echter niet op en blijft keihard tegen de houten deur trappen. Uiteindelijk knalt het slot uit de deur en vliegt hij razendsnel open.
‘Nee, nee, nee… fuck, nee!’ De pijnlijke blik op zijn gezicht, zodra hij zich realiseert wat er aan de hand is, is er eentje die ik nooit meer wens te zien. ‘Wat heb je gedaan?!’
Ik wil zeggen dat het me spijt, maar hij komt meteen in actie en mijn woorden raken verdwaald in de grote ruimte van de badkamer. Hij grist een handdoek uit het rek en zit binnen een mum van tijd naast me op de vloer, om de stof zo strak mogelijk om mijn bebloede pols te wikkelen. Hij handelt alsof hij precies weet wat hij moet doen, ook al heb ik hem nog niet eerder zo erg in paniek gezien.
Zijn hand belandt op mijn wang en ondanks dat ik hem niet durf aan te kijken, dwingt hij me ertoe. ‘Heeft hij aan je gezeten?’ Mijn brein lijkt niet helemaal naar behoren te functioneren en in eerste instantie heb ik geen idee waar hij het over heeft, totdat hij zijn vraagt herhaalt. ‘Isabel, vertel me NU of die klootzak je heeft aangeraakt, want ik zweer je…’
‘Isa?!’ De stem van mijn moeder onderbreekt ons en wanneer ik opkijk, zie ik wederom een gezichtsuitdrukking die ik nooit meer wil zien. Verbijstering, ongeloof en angst tekenen haar gezicht, terwijl ze met grote ogen richting de badkamervloer kijkt — naar mij en al mijn verspilde bloed. ‘O mijn god!’ gilt ze, als ook bij haar het besef van mijn daad tot haar doordringt.
‘Ga je man halen,’ beveelt James haar zonder zijn ogen van mij af te halen. Een van zijn handen blijft de handdoek om mijn pols stevig vasthouden en zijn andere hand houdt mijn wang vast. Zodra hij opmerkt dat mijn moeder niet meteen in beweging komt, verheft hij zijn stem: ‘NU, Ellen!’
‘Ja, ja…’ hoor ik haar verward zeggen en ze verdwijnt weer uit het zicht.
‘Het komt goed, schatje,’ verzekert James me, ook al kan hij dat op dit moment nog helemaal niet weten. Hij steekt een van zijn armen onder me door, om mijn slappe lichaam van de vloer op te tillen. ‘Alles komt goed. Ik heb je.’
De realisatie dat het misschien wel echt allemaal voorbij is, is niet langer rustgevend maar beangstigend. Misschien dat de volgende woorden daarom zo gemakkelijk mijn mond verlaten. Jarenlang heb ik ze niet meer tegen iemand uitgesproken, maar nu voel ik enorm de behoefte om dat wel te doen. ‘Ik hou van je.’
‘Houd je fucking bek dicht, Isabel.’ Hij wil ze niet horen, omdat hij waarschijnlijk weet dat dit een teken is dat ik aan het opgeven ben. ‘Stop met deze onzin. Je gaat niet dood, hoor je me?!’
Ik knik, maar alleen om hem gerust te stellen. Ik durf er zelf nog niet in te geloven, omdat ik het nog niet voel. De trance waar ik me net nog in bevond heeft mijn lichaam nog niet geheel verlaten.
Hij draagt me naar de gang en daar treffen we mijn verbijsterde moeder en een net zo onthutste Gerard. Ik herken zijn stem bijna niet meer, als hij zegt: ‘Naar mijn praktijk.’
Ik weet niet precies hoeveel tijd er zit tussen het moment waarop James de badkamerdeur intrapte en het moment waarop ik word neergelegd op de behandeltafel in de spreekkamer van Gerard. Alles flitst op dit moment aan me voorbij en het enige waar ik me op kan focussen is de bezorgdheid in de lichtgroene ogen van James, waardoor ik steeds meer besef dat ik iets verschrikkelijk doms heb gedaan.
‘Het komt goed.’ Ditmaal is het de stem van Gerard die deze woorden uitspreekt, op het moment dat hij een verdovingsspuit aan de binnenkant van mijn onderarm zet. Hij klinkt rustig, maar niet zo kalm als ik van hem gewend ben.
Nog steeds durf ik niet honderd procent te geloven dat het daadwerkelijk goed komt. Los van de wond in mijn pols, die op dit moment gehecht wordt, heb ik de mensen die zich op dit moment in deze kamer bevinden zichtbaar veel pijn gedaan en ik weet niet of ik dat ooit nog goed kan maken.
Ik schaam me zo erg.
Gerard heeft maar liefs twaalf hechtingen nodig om mijn wond te dichten, maar helaas bestaat er geen enkele hoeveelheid hechtingen die de achtergebleven schade van mijn actie kan repareren. Dat blijft namelijk een open wond, die slechts met het verstrijken van de tijd kan helen.
Ik heb nu in ieder geval nog tijd, dankzij mijn reddende engel. Als James een uur later was gekomen, weet ik niet wat er gebeurd was. Of, nou ja… eigenlijk weet ik dat wel, maar daar wil ik nu niet meer aan denken. Ik ben blij dat ik nog tijd heb en die ga ik vanaf nu ook nuttig besteden.
Mijn moeder verdient het om te horen dat het me spijt, dat ik me al die jaren al zo erg tegen haar afzet. Dat het niet haar schuld is dat ik ben zoals ik ben. Zij is namelijk geen slechte moeder, omdat er dingen zijn gebeurd waar zij geen weet van heeft. Ik heb jaren verspild met boos zijn op haar en rest van de wereld… en kijk waar me dat gebracht heeft.
Vanaf nu wordt alles anders.
Ik word anders — een betere versie van mezelf.
‘Het spijt me zo,’ fluister ik naar James, wanneer ik weer in mijn eigen bed lig. Hij heeft me terug naar boven gedragen en ik lig momenteel weer veilig in zijn armen. Buiten is het nog steeds donker, maar het gefluit van een aantal vogels maakt duidelijk dat de ochtend inmiddels alweer begint te naderen. ‘Ik wilde niet echt dood, maar… het gebeurde gewoon.’
De afwezige blik in zijn ogen laat me twijfelen of hij me wel gehoord heeft. Hij is overduidelijk aangeslagen door deze hele nacht. ‘Je moet rusten,’ fluistert hij zachtjes terug. ‘Ga maar slapen.’
Ik knik en sluit mijn ogen, waarna ik mezelf nog wat dichter tegen hem aan vlij. Het lijkt alsof het nu extra fijn voelt om tegen hem aan te liggen. ‘Ik hou van je,’ zeg ik, voor de tweede maal vannacht. Ik zeg het zonder verwachtingen, want ik weet dat hij het niet terug zal zeggen — en dat doet hij ook niet.
Het doet er echter niet toe, want ik wil gewoon dat hij het weet.
Ik hou van hem.
En ik denk niet dat er iets kan gebeuren wat dat ooit nog zal veranderen.